De voorbereiding tot het gebed

De voorbereiding tot het gebed. #

Gesteltenissen die nodig zijn om goed te bidden, #

De Heilige Schriftuur zegt : “Bereid uw ziel voor het gebed, en wil niet zijn als een mens die God tergt„ 1. Want hij die goed bidt maar slecht handelt, tergt God, zowel als degene die zijn gedachten laat afdwalen terwijl hij met God spreekt. Omdat het van zo groot belang is met welke gesteltenissen men bidt zullen de pastoors hun vrome toehoorders leren bidden.

De eerste gesteltenis die vereist is voor het gebed, is een oprechte nederigheid en het erkennen van de zonden. Door het herdenken van die zonden zullen we begrijpen dat we niet waardig zijn iets van God te bekomen, dat we zelfs niet waardig zijn ons in zijn tegenwoordigheid te bevinden om te bidden. Die gesteltenis wordt dikwijls vermeld in de Heilige Schriftuur : “Hij zag neer op het gebed van de nederige en verstootte het niet„ 2, en nog : “Het gebed van degene die zich vernedert, dringt door de wolken„ 3. De pastoors die de Heilige Schriftuur kennen, zullen talloze teksten vinden die met deze overeenkomen ; daarom zou het nutteloos zijn er meer aan te halen ; nochtans kunnen we niet nalaten hier ook nog te wijzen op twee voorbeelden, die we elders reeds aangehaald hebben, omdat ze voor dit onderwerp zo goed geschikt zijn. Het eerste is dat van de welbekende tollenaar, die op afstand bleef en zijn ogen niet dierf opslaan ; het tweede is dat van de zondares die rouwmoedig de voeten van de Heer Christus met haar tranen besproeide : die twee voorbeelden bewijzen duidelijk hoeveel waarde de christelijke nederigheid geeft aan het gebed.

De nederigheid moet gepaard gaan met leedwezen bij het herdenken van de zonden, of ten minste met een zeker gevoel van smart omdat wij onze fouten niet genoeg kunnen bewenen. Als de boeteling die twee gevoelens niet heeft, of ten minste één van de twee, dan kan hij ook geen vergiffenis bekomen.

Welke zonden moeten we vooral vermijden om met vrucht te kunnen bidden ? #

Er zijn sommige zonden die, meer dan andere, beletten dat God ons gebed verhoort : bijvoorbeeld de moord en de gewelddaad ; daarom mogen we onze handen niet bezoedelen met wreedheid en geweld. Over die misdaad zegt God, door de mond van de profeet Isaïas : “Wanneer gij uwe handen spreidt, zo dek ik mijn ogen voor u ;hoe gij ook meer en meer bidt, ik hoor het niet, uw handen zijn vol bloed!„ 4.

We moeten ook de gramschap en de onenigheid vluchten, zoniet is er weinig hoop dat onze gebeden verhoord worden. Daarover zegt de Apostel : “Ik verlang dat de mannen in alle plaatsen bidden, hun heilige handen opsteken, zonder toorn of twist„ 5.

Verder moeten we zorgen dat we niet onverzoenbaar zijn tegenover degenen die ons ongelijk aandoen ; want als we zo moesten gesteld zijn, dan zouden we ook door onze gebeden van God geen vergiffenis kunnen bekomen. De Heer zelf zegt immers: “Wanneer gij te bidden staat, vergeeft indien gij tegen iemand iets hebt„ 6 ; en elders : “Indien gij aan de mensen niet vergeeft, zal uw Vader ook uw misstappen niet vergeven„ 7.

Ook mogen we niet hard en onmenselijk zijn voor de armen. Want tegen zulke mensen werd gezegd : “Wie zijn oren sluit voor de noodkreten van de arme, zal ook niet verhoord worden als hij zelf om hulp zal roepen„ 8.

Wat zullen we zeggen over de hoogmoed ? Hoezeer die aan God mishaagt, leert ons het volgende woord : “God weerstaat aan de hovaardigen, maar aan de nederigen geeft hij genade„ 9.

En wat, over het misprijzen van het woord van God ? Bij Salomon lezen we : “Het gebed van degene, die zijn oor afwendt om de wet niet te horen, zal vervloekt zijn„ 10.

Nochtans wordt het gebed niet uitgesloten dat gedaan wordt om vergiffenis af te smeken over het aangedane onrecht, over de moord of de gramschap, de hardvochtigheid voor de armen of de hoogmoed, het misprijzen van het goddelijk woord of andere zonden.

Het geloof in God is noodzakelijk voor het gebed. #

Bij de voorbereiding tot het gebed is ook het geloof noodzakelijk. Als dat ontbreekt, dan kennen we noch de almacht van de Hemelse Vader, noch zijn barmhartigheid, want het is uit die kennis dat het betrouwen ontstaat ; dat leert ons Christus zelf : “Alles wat gij met geloof in het gebed zult vragen, zult gij verkrijgen„ 11. Over dat geloof schrijft ook de heilige Augustinus : “Als het geloof ontbreekt, dan verkwijnt het gebed„. Het is dan van allereerste belang om goed te bidden, zoals we reeds gezegd hebben, dat we vast en onwankelbaar staan in het geloot ; onrechtstreeks bewijst Sint Paulus dit, als hij zegt : “Hoe zouden zij Hem aanroepen als zij in Hem niet geloofd hebben?„ 12. We moeten dus geloven om te kunnen bidden ; en als we bidden, zullen we het geloof niet verliezen dat ons gebed vruchtbaar maakt. Het geloof is de grondslag van het gebed ; doch het gebed geeft meer stevigheid en vastheid aan het geloof en neemt allen twijfel weg. Het is daarom dat de heilige Ignatius deze opwekking stuurde tot degenen die gingen bidden: “Laat in uw ziel geen twijfel bestaan als ge bidt ; zalig is hij die niet getwijfeld heeft„ Ken stevig geloof en een vaste hoop zijn dus van groot belang om van God te bekomen hetgeen we verlangen ; dat zegt ook de heilige Jacobus: “Vraag met geloof, zonder te twijfelen„ 13

Beweegredenen van betrouwen. #

Er zijn veel redenen die ons betrouwen moeten opwekken in het gebed : vooreerst de goedheid en liefde die God zelf ons betoont, met te gebieden dat wij Hem Vader noemen, om ons te doen begrijpen dat wij zijn kinderen zijn. Verder de talloze menigte van hen die door God verhoord werden ; en bovenal, de opperste voorspreker die altijd bereid is om ons te helpen, onze Heer Jezus Christus. We lezen bij de heilige Johannes : “Zelfs indien iemand zondigt, dan hebben wij een voorspreker bij de Vader, Jezus Christus de Rechtvaardige ; en Hij is verzoening voor onze zonden„ 14 ; bij de heilige Paulus : “Christus Jezus die gestorven is, of liever die verrezen is, die aan de rechterhand van God is, en die ook voor ons ten beste spreekt„ 15; in de brief aan Timoteüs : “Er is slechts één God, één Middelaar ook tussen God en de mensen, de Mensch Christus-Jezus„ 16 ; en in de brief aan de Hebreeërs : “Daarom moest Hij in alles aan de broeders gelijk worden, om een barmhartig en getrouw hogepriester te zijn in de betrekkingen met God„ 17. Alhoewel wij dan onwaardig zijn iets te verkrijgen, toch moeten wij, door de verdiensten van onze beste Middelaar en voorspreker, met volle vertrouwen hopen dat God ons zal verlenen al wat we door Hem zullen vragen zoals het behoort.

De Heilige Geest leert ons bidden. #

De Heilige Geest bezielt onze gebeden, en daarom ook moeten ze zeker verhoord worden. Wij hebben immers ontvangen “de Geest van aanneming tot kinderen van God, en die Geest doet ons roepen : Abba, Vader ! 18 : Hij komt onze zwakheid en onwetendheid ter hulp om de verplichting tot bidden te vervullen ; en, zoals de Apostel zegt, bidt Hij zelf voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen„ 19.

Hoe moeten we ons geloof versterken om de weldaden van God te bekomen ? #

Als iemand soms wankelt, en voelt dat zijn geloof niet stevig genoeg is, dan zal hij met de apostelen zeggen : “Heer, vermeerder mijn geloof„ 20, of met de vader die tot Christus bad : “Help mijn ongeloof„ 21.

Bezield met een levendig geloof en een vaste hoop, zullen we van God verkrijgen al wat we verlangen, op voorwaarde dat al onze gedachten, werken en gebeden gelijkvormig zijn met zijn wil en zijn wet. Hij zelf zegt : “Indien gij in mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt dan wat ge begeert en ge zult het krijgen„ 22. Nochtans, om door God verhoord te worden, is vóór alles nodig, zoals we reeds gezegd hebben, dat we de beledigingen vergeten, dat we welwillend en goed zijn voor de naaste.


  1. Eccli. XVIII, 23. ↩︎

  2. Ps. CI, 18. ↩︎

  3. Eccl. XXXV, 21. ↩︎

  4. Is. I, 15. ↩︎

  5. I Tim. II, 8. ↩︎

  6. Marc. XI, 25. ↩︎

  7. Matth. VI, 15. ↩︎

  8. Prov. XXI, 13. ↩︎

  9. Jac. IV, 6. ↩︎

  10. Prov. NXVIII, 9. ↩︎

  11. Matth. XXI, 22. ↩︎

  12. Rom. X, 14. ↩︎

  13. Jac. I, 6 ↩︎

  14. I Jo. II, 1. ↩︎

  15. Rom. VIII, 34. ↩︎

  16. I Tim. II, 5. ↩︎

  17. Hebr. II, 17. ↩︎

  18. Rom. VIII, 15. ↩︎

  19. Rom. VIII 26. ↩︎

  20. Luc. XVII, 5. ↩︎

  21. Marc. IX, 23. ↩︎

  22. Jo. XV, 7. ↩︎