Zevende vraag — Maar verlos ons van de kwade

Zevende vraag - Maar verlos ons van de kwade. #

Deze vraag is een samenvatting van al de andere. #

Deze laatste vraag, waarmede de Zoon van God dit goddelijk gebed sluit, is als een samenvatting van al de andere. Om er de kracht en het belang van te tonen, heeft Hij er zich zelf van bediend, als Hij, daags vóór zijn dood, tot zijn Vader bad voor het heil van de mensen : “Ik vraag dat Gij hen bewaart van het kwaad„ 1. In deze vraag, die Hij ons door zijn bevel geleerd en door zijn voorbeeld bekrachtigd heeft, heeft Hij in het kort de draagkracht en de betekenis van de andere vragen samengevat. Want eens dat we bekomen hebben hetgeen deze vraag behelst, dan blijft er, volgens de heilige Cyprianus, niets meer te vragen ; immers, we vragen de bescherming van God tegen het kwaad ; verkrijgen we die, dan zijn we veilig bewaard tegen al wat de duivel en de wereld doen. Vermits die vraag zoveel belang heeft, moet de pastoor ze ook met de meeste zorg aan de gelovigen uitleggen.

Er is verschil tussen deze vraag en de voorgaande : in de voorgaande vragen we hulp om het kwaad te vermijden, hier vragen we dat we van de straf zouden bevrijd worden.

Wat zet ons aan om dit gebed tot God te sturen ? #

Het is niet nodig aan de gelovigen te spreken over de kwellingen en onheilen waaronder ze gebukt gaan, of hun te zeggen hoezeer zij de hulp van de hemel nodig hebben : zowel gewijde als profane schrijvers hebben de ellenden van het leven breedvoerig behandeld, en er is haast niemand die ze niet zelf ondervonden heeft of er getuige van geweest is bij anderen. Iedereen is overtuigd van de waarheid die Job, dat voorbeeld van geduld, ons in herinnering brengt : “De mens die uit een vrouw geboren wordt, leeft korten tijd en wordt vervuld met vele ellenden ; hij is als een bloem die ontluikt en met de voeten getreden wordt, hij vlucht als de schaduw en blijft nooit in dezelfde toestand„ 2. En Christus zelf getuigt dat er geen dag voorbijgaat zonder leed en zorgen : “elke dag heeft genoeg aan zijn eigen last„ 3. En als de Heer ons vermaant dat wij dagelijks ons kruis moeten opnemen en Hem volgen, dan drukt Hij daardoor ook onze ellendige toestand uit.

Vermits iedereen ondervindt hoe lastig en gevaarlijk dit leven is, zal het ook niet moeilijk zijn de gelovigen te overtuigen dat ze God moeten bidden om van het kwaad verlost te worden, vooral omdat er niets is dat de mensen zozeer aanzet tot bidden als het verlangen naar en de hoop op de bevrijding van de kwalen die hen drukken of bedreigen. Het is aangeboren aan de mensen dat ze in hun nood onmiddellijk hun toevlucht nemen tot God. Daarom staat er geschreven : “Bedek hun aangezicht met schande, Heer, en zij zullen uw Naam aanroepen„ 4 en : “Hunne krankheden werden vermenigvuldigd, daarom kwamen ze toegelopen„ 5.

Hoe moeten we vragen om van alle gevaren en ellenden bevrijd te worden ? #

Het is niet zozeer nodig de mensen op te wekken om God te aanroepen in gevaren en kwellingen, want dat doen ze van zelf ; maar hoe ze dat moeten doen, dat moet hun geleerd worden door degenen aan wier zorg en voorzichtigheid hun zaligheid toevertrouwd werd. Er zijn er immers, die, tegen het bevel van Christus in, een verkeerde manier van bidden volgen. Hij die wil dat we tot Hem onze toevlucht nemen op de dag van de kwelling, heeft ook de orde voorgeschreven die we te volgen hebben in het gebed : Hij wil immers dat wij, alvorens te bidden om bevrijd te worden van het kwaad, eerst zouden vragen dat de Naam van God geheiligd zij, dat zijn rijk toekome, en dat wij, langs al de andere vragen, als langs zoveel trappen, tot deze vraag zouden komen. En nu zijn er mensen die, als ze pijn hebben in het hoofd, in de zijde of aan de voet, als ze tegenslag hebben in hun zaken, als er gevaar dreigt vanwege hun vijanden, als er hongersnood komt of oorlog of pest, die dan al de andere vragen van het gebed van de Heer verwaarlozen en alleen bidden om verlost te worden van die kwalen. Die gewoonte is in strijd met het bevel van onze Heer Christus : “Zoekt eerst het rijk van God„ 6. Om goed te bidden moeten we alles terugbrengen tot de glorie van God, ook als we vragen de ellenden, onaangenaamheden en kwalen van ons te verwijderen. Als David bad : “Heer, veroordeel me niet in uw gramschap„dan voegde hij er de reden bij, waardoor hij toont hoezeer hij de glorie van God betrachtte ; hij zegde immers : “Er is niemand in de dood die aan U denkt, en wie zal U loven in de hel ?„ 7. En als hij de barmhartigheid van God afsmeekte voegde hij er bij: “Ik zal aan de bozen uw wegen leren, en de goddelozen zullen zich tot U bekeren„ 8. Tot die heilzame wijze van bidden, naar het voorbeeld van de profeet, moet men de gelovigen opwekken, en hun tevens leren hoe groot het onderscheid is tussen het gebed van ongelovigen en dat van christenen.

De ongelovigen vragen ook om bevrijd te worden van het kwaad, doch niet zoals de christenen. #

De ongelovigen vragen ook met aandrang aan God dat ze mogen genezen van hun ziekten en wonden en ontsnappen aan dreigende en nakende kwalen ; doch zij stellen hun voornaamste hoop in de geneesmiddelen die de natuur: of de kundigheid van de mensen hun verschaft ; zelfs gebruiken zij, zonder enig bezwaar, een geneesmiddel dat de eerste de beste hun aanbiedt, ook als bij de bereiding ervan belezing, toverij of hulp van de duivel aangewend werd, als het hun maar enige hoop op beterschap geeft.

Heel anders gaan de christenen te werk : in ziekten en alle tegenheden aanzien zij God als hun opperste toevlucht en als Beschermer van hun welzijn ; Hem alleen erkennen en vereren zij als Gever van alle goed en als hun Redder ; ze nemen aan dat de natuurlijke middelen de genezende kracht bezitten die God er aan geschonken heeft, en dat ze aan de zieken voordeel kunnen bijbrengen in zoverre het God belieft. God heeft immers de geneesmiddelen aan de mensen gegeven om hun ziekten te genezen. Daarom zegt de Ecclesiasticus : “De Allerhoogste heeft de aarde geneesmiddelen doen voortbrengen, en een voorzichtig man zal ze niet versmaden„ 9. Zij die aan Christus toebehoren stellen hun grootste hoop van de gezondheid terug te bekomen niet in de geneesmiddelen, maar betrouwen op God, die de geneesmiddelen gemaakt heeft.

In ziekten moeten we alleen op God betrouwen. #

De Heilige Schriftuur berispt degenen die zozeer op de geneesmiddelen betrouwen dat zij aan God geen hulp meer vragen. Anderzijds, zij die leven volgens de goddelijke wetten onthouden zich van alle middelen waaraan God de genezende kracht niet gegeven heeft. Zelfs indien er hoop bestaat dat zij door het gebruik van die middelen de gezondheid zouden kunnen bekomen, hebben zij er afkeer van als van duivelsmiddelen en toverkunsten.

We moeten dus de gelovigen aanzetten om op God te betrouwen ; want onze goedertierenste Vader heeft bevolen de bevrijding van het kwaad te vragen om ons hoop te geven dat wij ook zullen verhoord worden. Daarvan vinden we vele voorbeelden in de Heilige Schriftuur, en die zijn wel geschikt om vertrouwen in te boezemen, ook aan degenen die men er door redenering niet kan toe brengen. Abraham, Jacob, Loth, Jozef, David zijn voor iedereen uitstekende getuigen van de goddelijke goedheid. In het Nieuw Testament worden zovele gevallen aangehaald van mensen die door een betrouwvol gebed uit de grootste gevaren gered werden, dat het onnodig is er voorbeelden van te geven. We zullen ons bepalen tot dit ééne woord van de profeet, dat zelfs de zwakste kan bemoedigen : “De rechtvaardigen hebben geroepen en de Heer heeft hen verhoord, en uit al hun kwellingen heeft Hij hen bevrijd„ 10.

Betekenis van deze vraag. #

De betekenis en de draagkracht van deze vraag moet nog uitgelegd worden, om aan de gelovigen te doen verstaan dat we hier niet vragen om volstrekt van alle kwalen bevrijd te worden. Immers, al wat gewoonlijk als kwaad aanzien wordt is daarom niet werkelijk een kwaad, maar kan integendeel zeer voordelig zijn voor degenen die het onderstaan : zo was het met “de prikkel van het vlees„, die aan den. Apostel gegeven werd, opdat, met de hulp van de goddelijke genade, de kracht zou volmaakt worden in zwakheid 11. Eens dat men de kracht van die beproevingen kent, draagt men ze ook met de hoogste vreugde ; hoe zou men dan bidden om er van bevrijd te worden ? We bidden dus om verlost te zijn van die kwalen die niet het minste nut bijbrengen voor de ziel, maar niet van diegenen waaruit enig voordeel kan voortvloeien.

Van welk kwaad verlangen wij verlost te worden ? #

De eigenlijke betekenis van deze vraag is dan: verlos ons van de zonde, bevrijd ons van het gevaar der bekoring en van innerlijke en uiterlijke kwalen ; behoed ons voor water, vuur en bliksem ; laat de oogst niet verwoesten door de hagel ; bevrijd ons van duur leven, oproer en oorlog. We vragen aan God dat Hij ziekten, pest en verwoesting van ons afkere, dat Hij ons bevrijde van boeien, gevangenis, ballingschap, verraad, hinderlagen en alle andere rampen die het leven van de mens met angst en wee vervullen, en ten slotte dat Hij alle oorzaken van boosheid en ondeugd van ons afwende. Doch niet alleen vragen we om bevrijd te worden van deze kwalen die door iedereen gevreesd worden ; we bidden ook dat hetgeen iedereen als goed aanziet : rijkdom, eer, gezondheid, kracht, en het leven zelf, dat dit alles niet tot nadeel van onze ziel zou strekken. We vragen nog aan God dat we mogen gespaard blijven van een onvoorziene dood ; dat we zijn gramschap niet verdienen ; dat we de kwellingen niet moeten ondergaan die weggelegd zijn voor de boosdoeners ; dat we niet gefolterd worden in het vagevuur, en dat ook anderen daaruit verlost worden. De betekenis van deze vraag drukt de Kerk uit, in de Mis en in de Litanieën, als ze ons doet bidden om verlost te worden van alle verleden, tegenwoordig en toekomend waad.

God bevrijdt ons van de gevaren die ons bedreigen en redt ons uit het tegenwoordige kwaad. #

De goedheid van God verlost ons niet altijd op dezelfde wijze van het kwaad : Hij wendt de nakende rampen af‚ zoals Hij de aartsvader Jacob bevrijdde van de vijanden die de moord op de Sichimieten hem verwekt had ; we lezen immers : “De schrik van de Heer beving al de steden in het omliggende, zodat zij hen op de aftocht niet durfden vervolgen„ 12. Al de gelukzaligen, die met de Heer Christus in de hemel heersen, werden door de goedheid van God van alle kwalen bevrijd. God wil echter niet dat wij, die nog als bannelingen op aarde verblijven, vrij zijn van alle beproevingen, doch van sommige verlost Hij ons ; en de vertroostingen die Hij soms geeft aan hen die gebukt gaan onder het lijden, staan haast gelijk met de bevrijding van alle kwaad. Ook de profeet vond daarin troost als hij zegde : “Uwe vertroostingen hebben mijn ziel verblijd naarmate de smarten mijn hart verteerden„ 13. Ook verlost God de mensen van het kwaad, als zij zich in groot gevaar bevinden en Hij hen gaaf en gezond bewaart : dit deed Hij voor de jongelingen die in de vuuroven geworpen werden, en voor Daniël ; deze had van de leeuwen niets te lijden, zomin als de jongelingen enig letsel bekwamen door het vuur.

De duivel wordt de kwade genoemd. #

Door de kwade wordt vooral de duivel verstaan, volgens de mening van Basilius de Grote, Chrysostomus en Augustinus, omdat hij de oorzaak is van de zonde en de schuld draagt van onze straf. God bedient zich ook van hem om de boosdoeners en misdadigers te straffen, want God zendt aan de mensen al het kwaad over dat zij om hun zonde te lijden hebben. Dat bevestigt ook de Heilige Schriftuur in deze woorden : “Zal er enig onheil in de stad zijn dat van de Heer niet komt ?„ 14, en “Ik ben de Heer en er is geen ander : ik vorm het licht en schep de duisternis, ik maak het geluk en schep het kwaad„ 15.

De duivel wordt nog de kwade genoemd, omdat hij, zonder dat wij hem enig letsel aangedaan hebben, ons zonder verpozing bestrijdt en met een duidelijke haat vervolgt. Wel kan hij ons geen kwaad doen als wij gewapend zijn met geloof en beschut door de onschuld, maar toch houdt hij niet op ons met uitwendige kwalen te bekoren en ons op alle mogelijke wijzen lastig te vallen. Daarom bidden we God om van de kwade verlost te worden.

Waarom bidden we om verlost te worden van den kwade en niet van de kwaden ? #

We zeggen : verlos ons van de kwade, en niet van de kwaden, omdat het kwaad dat ons door de mensen aangedaan wordt, ook zijn oorsprong vindt in de duivel ; daarom moeten we niet vergramd zijn tegen onze naaste, maar moeten we al onze haat en onze gramschap tegen de duivel keren, die de mensen aanspoort om ons onrecht aan te doen. Als de naaste u gekrenkt heeft, en ge bidt tot God, uw Vader, vraag dan niet alleen dat Hij u verlosse van het kwaad, ’t is te zeggen, van het onrecht dat uw naaste u aandoet, maar vraag ook aan God dat Hij uw broeder zou bevrijden uit de klauwen van de duivel, die de mensen in het verderf zoekt te storten.

Welke moeten onze gesteltenissen zijn in de beproeving ? #

Verder moeten we nog weten dat wij, zo we bidden om bevrijd te worden van het kwaad en ons gebed niet aanstonds verhoord wordt, geduldig de beproeving moeten dragen die ons drukt, overtuigd dat wij aan God behagen als we ons lijden met onderwerping aanvaarden. Het past dus niet dat wij in opstand komen of treuren omdat God ons gebed niet verhoort, maar wij moeten alles schikken volgens zijn Wil en Welbehagen en overdenken dat alleen dat nuttig en voordelig is wat God wil, niet wat wij willen.

Voordelen van de beproeving. #

Eindelijk zullen we aan onze vrome toehoorders leren dat zij, zolang dit leven duurt, moeten bereid zijn om alle soort van kwellingen en beproevingen te verdragen, niet alleen met gelatenheid maar ook met vreugde. We lezen immers: “Allen die godvruchtig willen leven in Christus Jezus, zullen vervolgd worden„ 16 ; en elders : “Door veel verdrukkingen moeten wij binnengaan in het rijk van God„ 17; en nog : “Moest de Christus dat niet lijden en zo in zijn glorie ingaan ?„ 18. Het betaamt toch niet dat de leerling boven de meester staat 19, de heilige Bernardus noemt het een schande dat er teergevoelige ledematen zijn onder een hoofd dat met doornen gekroond is. Het heerlijk voorbeeld van Urias wordt ons ter navolging voorgesteld : als David hem aanzette om naar huis te gaan, antwoordde hij : “De ark van God, en Israël en Juda verblijven in tenten, en ik zou mijn huis binnentreden ?„ 20. Zo wij ons met zulke beschouwingen en overwegingen tot het gebed begeven, terwijl langs alle kanten het gevaar ons bedreigt en het kwaad ons omringt, dan zullen wij, evenals de drie jongelingen geen letsel ondervonden van het vuur, ook ongedeerd blijven, of ten minste, evenals de Machabeërs, de tegenspoed moedig en standvastig kunnen verdragen. In beledigingen en mishandelingen zullen we de heilige apostelen navolgen, die, als ze gegeseld werden, zich verheugden omdat ze waardig bevonden waren om wille van Christus versmaad te worden, In die gesteltenis zullen wij ook, met de hoogste zielsvreugde, kunnen zingen : “De vorsten hebben mij vervolgd zonder reden en mijn hart was bevreesd voor uw woorden ; ik zal mij verblijden over uw uitspraken, gelijk iemand die een grote buit vindt„ 21.


  1. Jo. XVII, 15. ↩︎

  2. Job. XIV, 1. ↩︎

  3. Matth. VI, 34. ↩︎

  4. Ps. XXXII, 17. ↩︎

  5. Ps. XV, 4. ↩︎

  6. Matth. VI, 33. ↩︎

  7. Ps. VI, 2, 6. ↩︎

  8. Ps. L, 15. ↩︎

  9. Eccli. XXXVIII, 4. ↩︎

  10. Ps. XXXIII, 18. ↩︎

  11. II Cor. XII, 7. ↩︎

  12. Gen. XXXV, 5. ↩︎

  13. Ps. XCIII, 19. ↩︎

  14. Amos. III, 6. ↩︎

  15. Is. XLV, 6, 7. ↩︎

  16. II Tim. III, 12. ↩︎

  17. Act. XIV, 22. ↩︎

  18. Luc. XXIV, 26. ↩︎

  19. Matth. X, 24. ↩︎

  20. II Reg. XI, 11. ↩︎

  21. Ps. CXVIII, 161, 162. ↩︎