Vijfde vraag — En vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren

Vijfde vraag — En vergeef ons onze schulden gelijk wij vergeven onze schuldenaren. #

Het lijden van Christus is de bron van vergiffenis voor alle zonden. #

God heeft ons zoveel bewijzen van zijn macht, zijn wijsheid en zijn goedheid gegeven, dat, waar wij onze ogen en onze gedachten ook wenden, wij overal de zekerste getuigenissen vinden van die mateloze macht en welwillendheid ; nochtans is er niets dat ons zijn oneindige en wonderbare liefde beter aantoont dan het onbegrijpelijk mysterie van het lijden van Jezus Christus, waaruit de eeuwige bron ontsprongen is die de vlekken van onze zonden uitwist ; door die bron wensen wij, met de hulp en de zegen van God, besproeid en gereinigd te worden, als wij bidden : vergeef ons onze schulden.

Wat omvat deze vijfde vraag ? #

Deze vraag behelst een samenvatting van al de weldaden waarmede Jezus Christus het menselijk geslacht overladen heeft. Dat leert ons Isaïas : “De schuld van Jacob zal vergeven worden, en dit is de ganse vrucht van het verwijderen zijner zonde„ 1, en ook David, als hij hen zalig noemt die deze heilzame vrucht mochten ontvangen : “Zalig zijn zij die vergiffenis bekwamen van hun ongerechtigheden„ 2. De pastoors zullen dan met alle. zorg en ijver de betekenis van deze vraag onderzoeken en uitleggen, vermits zij van zo groot belang is om het hemels leven te bekomen.

De manier van bidden is in deze vraag niet dezelfde als in de voorgaande. #

We beginnen hier een nieuwe wijze van bidden. Tot hiertoe hebben. we aan God gunsten gevraagd, eeuwige en geestelijke gunsten zowel als tijdelijke en vergankelijke ; nu echter bidden we om bevrijd te worden van het kwaad, in het lichaam en in de ziel, in dit en in het eeuwig leven.

Welke gesteltenissen zijn er nodig om vergiffenis van de zonde te bekomen ? #

Om te verkrijgen wat we vragen, moeten we vragen zoals het behoort ; daarom moet eerst uitgelegd worden welke gesteltenissen vereist zijn voor deze vraag. De pastoors zullen de gelovigen vermanen dat ze, om deze gunst te vragen, eerst hun zonden moeten erkennen ; dat ze leedwezen en berouw moeten gevoelen, en overtuigd zijn dat God bereid is om vergiffenis te schenken aan de zondaars die deze gesteltenissen hebben. Die overtuiging is nodig om te beletten dat zij, door de herinnering en de bekentenis van hun zonden, tot wanhoop zouden gedreven worden, zoals het gebeurd is met Cain en Judas die in God alleen de Wreker en Straffer zagen, en niet dachten aan zijn goedheid en barmhartigheid. We moeten dus berouwvol onze zonden bekennen, en met die bekentenis onze toevlucht nemen tot God als tot een Vader, niet als tot een Rechter, en Hem vragen dat Hij met ons zou handelen niet volgens zijn rechtvaardigheid maar volgens zijn barmhartigheid.

Op welke wijze kan de mens zijn zonden erkennen ? #

We zullen er gemakkelijk toe komen onze zonden te erkennen, zo wij luisteren naar de vermaningen die God zelf in de Heilige Schriftuur ons daarover geeft : “Ze zijn allen afgeweken, zegt David, allen zijn onnuttig geworden ; er is niemand meer die goed doet, geen enkele meer„ 3. Dezelfde gedachte vinden we bij Salomon : “Er is op aarde geen enkel rechtvaardig mens die het goed doet en niet zondigt„ 4; en elders : “Wie kan zeggen : mijn hart is rein, ik ben vrij van zonde ?„ 5. Hetzelfde schrijft de heilige Johannes om de verwaandheid van de mensen te keer te gaan : “Indien wij zeggen dat wij geen zonde hebben, dan bedriegen wij onszelf en is de waarheid niet in ons„ 6; en Jeremias: Gij hebt gezegd : ik ben onschuldig en zonder zonde, en daarom zal uw toorn van mij afgewend worden. Zie, ik zal tegen u optreden omdat gij gezegd hebt : ik heb niet gezondigd„ 7.

Christus zelf, die door de mond van die heiligen gesproken heeft, bevestigt hun woorden met ons een gebed op te leggen waarin Hij ons gebiedt onze zonden te belijden. Want de kerkvergadering van Milete verbiedt ons aan deze vraag een andere betekenis te geven: “Zo iemand beweert dat de woorden van het gebed van de Heer : vergeef ons onze schulden, door de heiligen gebruikt worden uit nederigheid en niet in waarheid, die zij in de ban. Want wie zou kunnen dulden dat we liegen in het gebed, niet tegen de mensen maar tegen God ? Met de lippen zouden we vergiffenis vragen van onze zonden, en in ons hart zouden we zeggen dat er ons geen zonden te vergeven zijn„.

Door het bekennen van onze zonden moet het berouw in ons hart opgewekt worden. #

Voor die noodzakelijke bekentenis van onze zonden is het niet voldoende ze ons even te herinneren : die herinnering moet gepaard gaan met afschuw voor de zonde, ze moet het hart treffen, het gemoed bewegen, en ons doordringen van droefheid. Daarom moeten de pastoors nadruk leggen op deze waarheden, en aan de gelovigen leren dat ze hun zonden en boosheden niet alleen moeten gedenken, maar ze gedenken met smart en droefheid ; hun leren als de wroeging knaagt in hun ziel dat ze zich tot God, hun Vader, moeten wenden en Hem ootmoedig smeken dat Hij de prikkels’ der zonde uit hun ziel zou: rukken. Ze zullen de schande van de zonden bloot leggen voor de ogen van het gelovige volk, maar tevens ook de onwaardigheid en de onreinheid van de mensen die de zonde bedrijven : wij zijn niets anders dan bedorven vlees, we zijn de afschuwelijkste lelijkheid, en wij wagen het op ongelooflijke wijze de onbegrijpelijke majesteit en onuitsprekelijke goedheid van God te beledigen, wij die door Hem geschapen en verlost werden en van Hem talloze grote weldaden mochten ontvangen.

Door de zonde vallen we in de schandige slavernij van de duivel, #

En waarom ? Om ons te verwijderen van God, onze Vader, die het hoogste goed is, en ons, voor het allerschandigste loon van de zonde, aan de ellendige slavernij van de duivel over te geven. Het is onzeglijk hoe wreed hij heerst in die zielen die het zachte juk van God versmaad hebben, en de zoete band van de liefde braken die hen met God, hun Vader, verenigde, om over te gaan naar hun meest verwoede vijand ; daarom wordt de duivel in de Heilige Schriftuur genoemd de vorst 8 en heerser van de wereld 9, de vorst van de duisternissen 10, de koning van al de kinderen van de hoogmoed 11. Op hen die gebukt gaan onder de dwingelandij van de duivel past het woord van Isaïas : “God, onze Heer, andere heren buiten U hebben ons beheerst„ 12.

Gevolgen van de zonde. #

En als het ons onverschillig laat dat de liefdeband gebroken is, dan zullen we toch getroffen worden door de rampen en ellenden waarin de zonde ons deed vallen. De zonde bezoedelt de heiligheid van de ziel, die, zoals we weten, de bruid is van Christus ; de tempel van de Heer wordt ontheiligd, en daarover zegt de Apostel : “Wie de tempel van God verwoest, zal door God verwoest worden„ 13. Talloos zijn de nadelige gevolgen van de zonde; die pest, die haast zonder einde is, beschrijft David in deze woorden : “Er is geen gezondheid meer in mijn vlees omdat ik uw gramschap aanschouwd heb ; er is geen vrede meer in mijn beenderen omdat ik mijn zonde gezien heb„ 14. Hij kende de uitgestrektheid van de kwaal, als hij beleed dat geen deel van zijn wezen vrijgebleven was van de verderfelijke zonde ; en het venijn van de zonde was doorgedrongen tot in zijn beenderen, dit wil zeggen : het had de rede en de wil aangetast, die de sterkste delen van de ziel zijn. Op die grote uitbreiding van het kwaad wijst ook de Heilige Schriftuur, als ze zegt dat de zondaars kreupel zijn, doof, stom en blind, en gebrekkig in al hun ledematen.

Doch buiten de smart die David leed om wille van de boosheid van zijn zonden, werd hij nog meer gekweld door de gramschap van God, die, zoals hij wist, tegen hem ontstoken was. Want de zondaars leven in oorlog met God, die zij op ongelooflijke wijze door hun fouten beledigd hebben ; de Apostel zegt immers : “Toorn en gramschap, druk en angst over elke mens die het kwaad doet„ 15. Want al is de zondige daad voorbij, de vlek en de schuld van de zonde blijft bestaan, en de gramschap van God volgt haar altijd van nabij, gelijk de schaduw het lichaam volgt.

Hoe moeten we ons tot boetvaardigheid bekeren ? #

Als David door die prikkels gewond was, kwam bij hem de neiging op om vergiffenis te vragen over zijn zonden ; het voorbeeld en de redenen van die smart zullen de pastoors vinden in de vijftigste psalm ; ze zullen ze aan hun vrome toehoorders voorhouden, om hen, door de navolging van de profeet, op te wekken tot gevoelens van berouw, dit is tot de ware boetvaardigheid, en tot hoop op vergiffenis. God zelf toont ons aan, door de profeet Jeremias, hoe: nuttig het is deze waarheid voor te houden, om ons te leren treuren over onze zonden. Als hij de Israëlieten tot boetvaardigheid opwekte, vermaande hij hen dat ze de nadelige gevolgen van de zonde zouden beschouwen : “Zie toch, zo sprak hij, dat het boos en bitter is de Heer uw God verlaten te hebben, en geen vrees voor mij te hebben : zo zegt God, de Heer der heirkrachten„ 16. De profeten Isaïas, Ezechiël en Zacharias zeggen dat het hart van hen bij wie die noodzakelijke gevoelens van bekentenis en smart ontbreken, zo hard is als steen en diamant. Zomin als de stenen worden zij door droefheid bewogen, ze worden gans gevoelloos, want ze denken niet meer na en hebben bijgevolg ook geen heilzaam berouw.

Welke beschouwingen kunnen ons hoop op vergiffenis geven ? #

De grote boosheid van de zonde mag echter de gelovigen niet zozeer verschrikken dat ze zouden wanhopen nog vergiffenis te kunnen bekomen ; daarom moeten de pastoors hen opwekken tot vertrouwen door deze beschouwingen : onze Heer Christus heeft aan de Kerk de macht verleend om de zonden te vergeven, zoals we belijden in een artikel van het symbolum ; en in deze vraag leert Hij zelf ons ook hoe groot de goedheid en edelmoedigheid van God is voor de mensen : immers, indien God niet bereid was om de zonden te vergeven aan de boetvaardigen, dan zou Hij ons nooit bevolen hebben te bidden : Vergeef ons onze schulden. Daarom moeten we vast overtuigd zijn dat Hij, die ons in dit gebed de vaderlijke barmhartigheid leert afsmeken, ze ons ook zal betonen.

Als we berouw hebben, zal God gemakkelijk onze zonden vergeven. #

Deze vraag geeft ons duidelijk te kennen dat God gaarne vergiffenis verleent aan de rouwmoedige zondaars. Want het is tegen God dat wij zondigen met gehoorzaamheid te weigeren ; het is de schikking van zijn wijsheid die wij verstoren voor zoveel ons dit mogelijk is ; Hem beledigen en onteren wij door woorden en werken. Doch Hij is ook de allergoedertierenste Vader die al onze zonden kan vergeven, en die niet alleen verklaard heeft dat Hij ertoe bereid is, maar ons ook aanzet om vergiffenis af te smeken en ons zelfs leert met welke woorden wij dit moeten doen. Daarom mag niemand eraan twijfelen dat wij, met de hulp van God, bekwaam zijn de genade wederom te bekomen. Die zekerheid dat God bereid is ons vergiffenis te schenken vermeerdert ons geloof, versterkt onze hoop en doet de liefde ontbranden; het is dus wel de moeite waard deze waarheid te bevestigen met schriftuurteksten, en met voorbeelden van grote zondaars die van God vergiffenis bekomen hebben omdat zij berouw hadden. Wij hebben die gedachten voldoende ontwikkeld bij de inleiding van dit gebed alsook bij het artikel van het symbolum dat handelt over de vergiffenis van de zonde: daar zullen de pastoors gaan zoeken hetgeen hun hier ook kan nuttig zijn, en verder zullen ze putten aan de bronnen zelf van de Heilige Schriftuur.

Wat verstaan we hier door onze schulden ? #

De pastoors zullen, voor de uitleg van deze vraag, dezelfde methode volgen als voor de andere vragen, en aan de gelovigen leren wat hier verstaan wordt door schulden, opdat ze er geen verkeerde betekenis zouden aan hechten en dus iets anders vragen dan ze moeten vragen.

Vooreerst moeten ze weten dat we hier volstrekt niet vragen ontslagen te worden van de liefde uit heel ons hart, uit heel onze ziel, uit heel onze geest, die wij aan God verschuldigd zijn ; van die verplichting moeten wij ons kwijten om zalig te worden.

Onze schuld tegenover God omvat ook de gehoorzaamheid, de verering, de dienstbaarheid en alle andere verplichtingen ; ook daarvan wensen we niet ontslagen te zijn, maar we bidden om van de zonden bevrijd te worden : zo verstaat ook de heilige Lucas deze woorden 17, en hij gebruikt zelfs het woord zonden in plaats van schulden, omdat wij door de zonde schuldenaars van God worden en straf verdienen, die wij uitboeten met te voldoen of met te lijden. Van zulke schuld sprak Christus, door de mond van de profeet : “Toen betaalde ik hetgeen ik niet geroofd had„ 18. Uit die woorden kunnen wij begrijpen dat wij niet alleen schuldenaars zijn, maar ook onbekwaam om te betalen, vermits de zondaar geenszins door zichzelf kan voldoen.

Hoe kan de zondaar zijn schuld voldoen, als hij zelf onbekwaam is om te betalen ? #

Daarom moeten wij onze toevlucht nemen tot de barmhartigheid van God ; doch omdat die barmhartigheid gepaard gaat met rechtvaardigheid, die ook haar onverbiddelijke eisen stelt, zullen wij beroep moeten doen op de bemiddeling en de bescherming van het lijden van onze Heer Jezus Christus, zonder hetwelk nooit iemand vergiffenis van zijn zonden kan bekomen ; dat lijden is immers de bron waaruit alle kracht van voldoening voortkomt.

Die prijs, die de Heer Christus op het Kruis betaald heeft, wordt op ons toegepast door de sacramenten, als we ze in werkelijkheid ontvangen en ook als we er naar verlangen ; en zo groot is de waarde van die Prijs dat we er door verkrijgen hetgeen we in deze vraag afsmeken : vergiffenis van onze zonden.

We vragen hier vergiffenis zowel van de dagelijkse zonden als van de doodzonden. #

We vragen hier vergiffenis niet alleen van de lichte fouten die gemakkelijk vergeven worden, maar ook van de grootste doodzonden. Nochtans kan dit gebed geen uitwerksel hebben voor de grote zonden, zo het niet gepaard gaat met het sacrament van boetvaardigheid, in werkelijkheid ontvangen of vurig betracht, zoals we reeds gezegd hebben.

Zeggen we hier “onze schulden„, met dezelfde betekenis als we “ons brood„ zegden in de vorige vraag ? #

We zeggen “onze schulden„, maar met een heel andere betekenis dan we in de vorige vraag “ons brood„ zegden. Dit brood is het onze, omdat het ons door de goedheid van God verleend wordt; doch de zonden zijn de onze, omdat de schuld in ons ligt vermits zij door onze wil bedreven worden ; immers, fouten die niet vrijwillig zijn, zijn ook geen zonden. Wij belijden dus dat wij de schuld van onze zonden dragen, en smeken de barmhartigheid van God af, die noodzakelijk is om vergiffenis te bekomen. We zoeken niet naar verontschuldigingen, we leggen de schuld niet op anderen, zoals Adam en Eva deden ; wij veroordelen ons zelf, en, zo we rechtzinnig zijn, maken we dit gebed van de profeet tot het onze : “Laat mijn hart niet afdwalen naar boze woorden, om verontschuldigingen te zoeken voor mijn zonden„ 19.

Waarom bidden we in ‘t meervoud : vergeef ons ? #

We zeggen niet : vergeef mij, maar : vergeef ons, omdat de band van broederlijke liefde, die tussen alle mensen bestaat, van elk van ons vraagt dat we om het welzijn van allen bekommerd zijn, en niet alleen voor ons zelf bidden maar ook voor de anderen. Die wijze van bidden heeft Christus ons geleerd en de Kerk heeft ze overgenomen en altijd bewaard ; de apostelen zelf hebben ze onderhouden en aan hun leerlingen aangeprezen. Mozes in het Oud Testament, en Paulus in het Nieuwe, hebben ons een heerlijk voorbeeld gegeven van dit brandend verlangen naar het heil van de naaste ; Mozes bad tot God : “Vergeef hun deze misdaad, of, zo Gij het niet doet, schrap mij dan uit uw boek„ 20; en Paulus: “Ik zou zelf vervloekt willen zijn door Christus voor mijn broeders„ 21.

Gelijk wij vergeven onze schuldenaren — Hoe moeten we die woorden verstaan ? #

Het woord gelijk kan twee betekenissen hebben : het kan een gelijkenis aanduiden, en dan vragen we aan God dat Hij onze zonden zou vergeven evenals wij vergeven aan degenen die ons beledigd hebben of onrecht aandeden ; ofwel kan het een voorwaarde uitdrukken, en het is in die zin dat Christus zelf deze woorden uitlegde: “Indien gij aan de mensen hun misstappen vergeeft, zal uw hemelse Vader ook u vergeven ; maar indien gij aan de mensen niet vergeeft, zal uw Vader ook uw misstappen niet vergeven„ 22. Doch in beide gevallen wordt gewezen op de noodzakelijkheid van te vergeven : willen wij dat God ons vergiffenis van onze zonden verleent, dan moeten wij volstrekt ook vergeven aan degenen die ons onrecht aangedaan hebben. God eist van ons het vergeten van de beledigingen en wederzijdse genegenheid en liefde, in zoverre dat hij onze offergaven versmaadt en weigert te aanvaarden zolang wij niet verzoend zijn met onze broeders.

Zowel de natuurwet als het gebod van Christus legt ons op de beledigingen te vergeven. #

De wet van de natuur schrijft voor dat wij ons tegenover anderen gedragen zoals wij wensen dat zij het tegenover ons doen. We zouden dus wel zeer onbeschaamd moeten zijn om aan God te vragen dat Hij ons de straf van onze zonden zou kwijtschelden, als we zelf onze naaste wrok toedragen. Daarom moeten we bereid zijn om te vergeven als ons onrecht aangedaan wordt : deze woorden van het gebed zetten er ons toe aan, en God zelf gebiedt het ons bij de heilige Lucas : “Als uw broeder zondigt, berisp hem ; en als hij tot inkeer komt, vergeef hem. En als hij zeven keren daags tegen u misdoet, en zeven keren daags tot u terugkeert en zegt : Het spijt mij, zult gij hem vergeven„ 23 ; en in het Evangelie van de heilige Mattheus: “Bemint uw vijanden„ 24 ; en de Apostel herhaalt wat Salomon reeds lang te voren schreef : “Als uw vijand honger heeft, geef hem te eten ; als hij dorst heeft, geef hem te drinken„ 25 ; en bij de heilige Marcus lezen we : “Wanneer gij te bidden staat, vergeeft indien gij iets tegen iemand hebt, opdat ook uw Vader in de hemelen u uw zonden vergeve. Maar indien gij niet vergeeft, zal ook uw Vader in de hemelen uw zonden niet vergeven„ 26.

Hoe kunnen we de mensen bewegen tot de vergevingsgezindheid die God van hen eist ? #

Onze natuur is echter zozeer bedorven, dat er voor de mens niets lastiger is dan beledigingen te vergeven ; daarom moeten de pastoors alle krachten van verstand en wil gebruiken om de gelovigen te bewegen en over te halen tot de vergevingsgezindheid en barmhartigheid die voor de christen mens noodzakelijk is. Ze zullen sul blijven bij de schriftuurteksten waarin God gebiedt aan de vijanden te vergeven. Ze zullen hun voorhouden — hetgeen een grote waarheid is — dat de mensen bewijzen kinderen Gods te zijn zo ze gemakkelijk de beledigingen vergeven en hun vijanden uit ganser hart liefhebben. Als we onze vijanden beminnen, dan straalt in ons een zekere gelijkenis met God, onze Vader, die de mensen, zijn vijanden, met zich verzoende nadat zijn Zoon hen door zijn dood van de eeuwige ondergang bevrijd had. Om de onderrichting over dit gebed van Christus te sluiten, zullen de pastoors dit woord aanhalen, waaraan we ons niet kunnen onttrekken zonder de grootste schande en schade: “Bemint uw vijanden en bidt voor hen die u vervolgen, opdat gij zonen moogt zijn van uw Vader die in de hemelen is„ 27.

Hoe moet men degenen behandelen die de beledigingen niet kunnen vergeten. #

Hier wordt een meer dan gewone voorzichtigheid van de pastoors gevergd om niemand tot wanhoop te brengen door de moeilijkheid en de noodzakelijkheid van dit gebod. Sommige mensen zien in dat zij de beledigingen vrijwillig moeten vergeten en moeten beminnen die hun kwaad berokkend hebben, ze doen daarvoor dan ook pogingen naar hun best vermogen, doch gelukken er niet in die beledigingen uit hun geheugen volkomen weg te vagen, want in het diepste van hun gemoed blijft er nog iets voortbestaan van hun vijandschap ; vandaar komt dan kwelling en onrust voort, want ze vrezen dat ze het gebod van God niet onderhouden omdat ze niet eenvoudig en volkomen alle gevoel van wrok kunnen overwinnen.

Daarom zullen de pastoors uitleggen dat de begeerten van het vlees in strijd zijn met die van de geest ; het vlees is geneigd tot wraak, de geest is bereid om te vergeven ; vandaar ontstaat tussen beiden een voortdurende strijd en verdeeldheid. Er is dus geen reden om te vrezen voor de zaligheid, alhoewel de neigingen van de bedorven natuur in opstand komen tegen het verstand en het bestrijden, zolang de geest volhardt in het vervullen van zijn plicht en bereid is het onrecht te vergeven en de naaste lief te hebben.

Ook als het verlangen naar wraak in ons nog voortbestaat, mogen en: moeten wij het gebed van de Heer opzeggen. #

Het zou kunnen gebeuren dat sommige mensen er niet toe komen de beledigingen te vergeten en hun vijanden te beminnen, en dan dit gebed niet meer durven opzeggen omdat ze aan de vereiste voorwaarde niet voldoen. De pastoors zullen hen uit die verderfelijke dwaling trekken, en daartoe twee redenen aanbrengen. Vooreerst bidt ieder gelovige in naam van gans de Kerk ; en er zullen toch zeker altijd enkele vrome zielen gevonden worden die de schulden vergeven aan hun schuldenaren.

En een tweede reden is deze : als we dit gebed tot God sturen, dan vragen wij tevens de genade om te doen al wat nodig is opdat ons gebed zou verhoord worden. We vragen vergiffenis van de zonden, en de gave van ware boetvaardigheid ; we vragen de genade van een inwendige droefheid ; we vragen afkeer van de zonde en de genade om ze oprecht en godvruchtig aan de priester te kunnen biechten. En vermits het noodzakelijk is als wij vergiffenis van onze zonden vragen, dat wij vergeven aan degenen die ons onrecht of nadeel aangedaan hebben, vragen wij tevens de kracht om ons te verzoenen met degenen die ons haten.

Degenen die door de ijdele en misplaatste vrees gekweld worden dat zij God nog meer zouden vergrammen door dit gebed, moeten we van die dwaling bevrijden, en hen aanzetten om dikwijls gebruik te maken van dit gebed, en van God, hun Vader, de vergevingsgezindheid af te smeken en de liefde tot hun vijanden.

Wat is er nodig om dit gebed vruchtbaar te maken ? #

Opdat dit gebed al zijn vruchten zou dragen, moeten we bedenken en overwegen dat wij als smekelingen naar God gaan, om van Hem de vergiffenis te vragen die alleen gegeven wordt aan rouwmoedige zondaars ; daarom moeten wij bezield zijn met de liefde en de godsvrucht die aan boetelingen past, en onze zonden voor ogen hebben om ze uit te wissen met onze tranen.

Bij die overweging moet ook het voornemen komen, voortaan te vermijden al wat vroeger gelegenheid tot zonde gegeven heeft en wat ons nog aanleiding zou kunnen geven om God, onze Vader, te beledigen. Die gevoelens bezielden David als hij zegde : “Ik heb mijn zonde altijd voor ogen„ 28, en elders : “Iedere nacht zal ik mijn bed besproeien, ik zal mijn rustplaats met tranen begieten„ 29.

Verder zal iedereen denken aan het vurig verlangen dat sprak uit het gebed van hen die van God vergiffenis van hun zonden bekomen hebben, zoals de tollenaar, die achteraan in de tempel bleef staan uit schaamte en berouw, en die, met de ogen naar de grond gericht, alleen op de borst sloeg en bad : “Heer, wees mij, zondaar, genadig„ 30; zoals ook de zondige vrouw, die achter de Heer stond, zijn voeten met haar tranen besproeide, ze met haar haar afdroogde en ze zoende 31 ; en zoals Petrus, ten slotte, die “buiten ging en bitter weende„ 32.

Voornaamste geneesmiddelen tegen de wonden van de ziel. #

Ook moet men bedenken dat, hoe zwakker de mensen zijn, en hoe meer neiging ze hebben tot de ziekten van de ziel, die de zonden zijn, zij ook des te meer en te veelvuldiger geneesmiddelen nodig hebben ; welnu, de geneesmiddelen voor een zieke ziel zijn de biecht en de Heilige Eucharistie. Het gelovige volk zal dus dikwijls die middelen moeten gebruiken. Ook is de aalmoes, volgens de lering van de Heilige Schriftuur, een geneesmiddel dat aangepast is aan de wonden van de ziel ; bijgevolg zullen allen, die dit gebed godvruchtig willen bidden, volgens hun vermogen goed doen aan de armen. De aartsengel Rafaël getuigde aan Tobias hoeveel kracht de aalmoes bezit om de zonden uit te wissen : “De aalmoes bevrijdt van de dood, zij zuivert ons van de zonden, zij doet barmhartigheid en eeuwig leven vinden„ 33; dat getuigde ook Daniël, als hij tot Nabuchodonosor sprak : “Koop uw zonden af door aalmoezen, en uw ongerechtigheden met aan de armen barmhartigheid te bewijzen„ 34.

Doch de beste gift en het hoogste bewijs van barmhartigheid bestaat in het vergeten van de beledigingen, en in de welwillendheid jegens hen die u of de uwen benadeeld hebben in stoffelijk bezit, goeden naam of lichaam. Wie dus van God barmhartigheid wil bekomen, moet zelf aan God het offer brengen van alle vijandschap, alle beledigingen vergeven, gaarne bidden voor zijn vijanden en van alle gelegenheden gebruik maken om hun goed te doen. Doch daarover hebben we gehandeld als we spraken over de doodslag, we verwijzen dus naar dat hoofdstuk.

Het besluit van deze vraag zal zijn, dat er niets onrechtvaardiger bestaat of kan uitgedacht worden, dan van God goedheid en barmhartigheid te vragen als men zelf voor de mensen zo hard is dat men zich niet tot medelijden laat bewegen.


  1. Is. XXVII, 9. ↩︎

  2. Ps. XXXI, 1 ↩︎

  3. Ps. XIII, 3. ↩︎

  4. Eccl. VII, 21. ↩︎

  5. Prov. XX, 9. ↩︎

  6. I Jo. 1, 8. ↩︎

  7. Jer. II, 35. ↩︎

  8. Jo. XII, 32. ↩︎

  9. Jo. XIV, 30. ↩︎

  10. Eph. VI, 12. ↩︎

  11. Job XLI, 25. ↩︎

  12. Is. XXVI, 13. ↩︎

  13. I Cor. III, 17. ↩︎

  14. Ps. XXXVII, 4. ↩︎

  15. Rom. II, 9. ↩︎

  16. Jer. II, 19. ↩︎

  17. Luc. XI, 4. ↩︎

  18. Ps. LXVIII, 5. ↩︎

  19. Ps. CXL, 4. ↩︎

  20. Exod. XXXII, 32. ↩︎

  21. Rom. IX, 3. ↩︎

  22. Matth. VI, 14, 15. ↩︎

  23. Luc. XVII, 3-4. ↩︎

  24. Matth. V, 44. ↩︎

  25. Rom. XII, 20 ; Prov. XXV, 21. ↩︎

  26. Marc. XI, 25, 26. ↩︎

  27. Matth. V, 44, 45. ↩︎

  28. Ps. L, 5. ↩︎

  29. Ps. VI, 7. ↩︎

  30. Luc. XIII, 13. ↩︎

  31. Luc. VII, 38. ↩︎

  32. Matth. XXVI, 75. ↩︎

  33. Tob. XII, 9. ↩︎

  34. Dan. IV, 24. ↩︎