Vergiffenis der zonden

Vergiffenis der zonden. #

Het is nodig te geloven in de vergiffenis der zonden. #

Vermits het artikel over de vergiffenis der zonden opgenomen werd tussen de artikelen van ons geloof, kan er voor niemand twijfel bestaan dat dit artikel niet alleen een goddelijk geheim bevat, maar ook allernoodzakelijkst is om de zaligheid te bekomen. We hebben immers reeds vroeger aangetoond, dat niemand tot een vroom christelijk leven kan komen, zonder te geloven al hetgeen in het Symbolum als geloofspunt voorgehouden wordt.

Wil men echter de noodzakelijkheid van dat geloof, die op zichzelf reeds duidelijk genoeg blijkt, nog met een getuigenis bevestigen, dan zal het wel voldoende zijn aan te halen wat onze Zaligmaker, korten tijd vóór zijn Hemelvaart, over dat punt heeft gezegd, wanneer Hij het verstand van zijn apostelen deed opengaan om de betekenis van de Schriftuur te begrijpen : “Christus moest lijden en de derde dag uit de doden verrijzen ; in zijn naam moet boetvaardigheid gepredikt worden en vergiffenis van de zonden onder alle volkeren, te beginnen van Jeruzalem„ 1.

Als de pastoors die woorden overdenken, zullen ze licht begrijpen, dat, zo ze al de waarheden van de godsdienst aan de gelovigen moeten onderwijzen, er toch een bijzondere verplichting bestaat, die hun door God werd opgelegd, van vooral dit artikel met zorg uit te leggen.

De macht om de zonden te vergeven bestaat waarlijk in de Kerk. #

De pastoor heeft dan als taak, bij de uitleg van dit artikel, aan de gelovigen te leren, dat niet alleen de vergiffenis van de zonden bestaat in de katholieke Kerk, zoals Isaïas voorzegd had : “Het volk dat in haar woont, zal gereinigd worden van zijn zonden„ 2, maar dat ook in de Kerk de macht bestaat om de zonden te vergeven: het is een geloofspunt dat de zonden waarlijk vergeven en uitgewist worden, als de priesters, wettig en volgens de regels die Christus voorgeschreven heeft, van die macht gebruik maken.

Hoe worden de zonden vergeven in de Kerk ? #

Als we, bij onze eerste geloofsbelijdenis, door het heilig doopsel gezuiverd worden, ontvangen we die vergiffenis zo overvloedig. dat er, zomin van de erfzonde, als van de zonden die we zelf bedreven hebben, geen schuld meer te boeten blijft en geen straf meer te ondergaan.

Toch wordt niemand door de genade van het Doopsel van alle zwakheid der natuur bevrijd : integendeel, iedereen heeft te strijden tegen de bewegingen der begeerlijkheid, die zonder ophouden ons tot de zonde lokt, en het zal moeilijk zijn iemand te vinden die zo dapper weerstand biedt en met zoveel waakzaamheid voor zijn zaligheid zorgt, dat hij geen enkele verwonding oploopt in de strijd,

Buiten het doopsel, worden de zonden vergeven door de macht der sleutels. #

Vermits het nodig was dat de Kerk de macht bezat om de zonden te vergeven, ook nog op een andere wijze dan door het sacrament van het Doopsel, werden haar de sleutels van het rijk der hemelen toevertrouwd : daardoor kan iedereen, die berouw heeft, vergiffenis bekomen van zijn fouten, ook al had hij gezondigd tot de laatste dag van zijn leven. Daarvan vinden we allerduidelijkste bewijzen in de Heilige Schriftuur : in het Evangelie van de heilige Mattheus zegt de Heer tot Petrus : “Ik zal u de sleutels van het rijk der hemelen geven en wat gij op de aarde zult binden, zal gebonden zijn in de hemelen ; en wat gij op de aarde zult ontbinden, zal ontbonden zijn in de hemelen„ 3. En elders : “Al wat gij zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemel; en al wat gij ontbinden zult op de aarde, zal ontbonden zijn in de hemel„ 4. En de heilige Johannes getuigt, dat de Heer zegde als Hij over de apostelen blies : “Ontvangt de Heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven, en wier zonden gij behoudt, hun zijn ze behouden„ 5.

De macht om de zonden te vergeven is onbeperkt. #

Men moet niet denken dat deze macht beperkt is tot zekere soorten van zonden : men kan geen misdaad bedrijven of zelfs niet uitdenken, die door de Heilige Kerk niet zou kunnen vergeven worden; en bijgevolg is er ook niemand zo boos of misdadig, dat hij niet vast op de vergiffenis zou mogen hopen, als hij waar leedwezen heeft over zijn fouten.

En die macht is ook niet zodanig omschreven dat ze slechts op een bepaalde tijd zou kunnen uitgeoefend worden, want onze Zaligmaker leert ons dat men de zondaar niet mag verwerpen, om ‘t even op welk uur hij tot inkeer wil komen. Aan de prins der apostelen, die vroeg hoe dikwijls vergiffenis moet geschonken worden aan de zondaar, antwoordde Jezus : “Niet zevenmaal, maar tot zeventig keren zevenmaal„ 6.

Niet aan alle christenen werd de macht verleend om de zonden te vergeven. #

Als we echter de bedienaars van die goddelijke macht beschouwen, dan vinden we een beperking. Niet aan iedereen heeft de Heer de macht van deze heilige bediening medegedeeld, maar alleen aan de bisschoppen en de priesters. Dit is ook waar voor wat betreft de manier waarop van die macht gebruik wordt gemaakt : het is alleen door de sacramenten, toegediend volgens de voorschriften, dat de zonden kunnen vergeven worden. Daarbuiten heeft de Kerk geen macht ontvangen om de zonden te vergeven. Daaruit volgt dat zowel de priesters als de sacramenten werktuigen zijn tot vergiffenis der zonden, en Christus onze Heer, bron en gever der zaligheid, bedient zich van die werktuigen om in ons de vergiffenis der zonden en de rechtvaardigheid uit te werken.

De vergiffenis der zonden is een grote genade. #

Om de gelovigen te brengen tot meer waardering voor die hemelse gave, die door een bijzondere barmhartigheid van God aan de Kerk geschonken werd, en om ze te bewegen tot een vuriger en vromer gebruik van dat sacrament, zal de pastoor trachten de waardigheid en de grootheid van die genade aan te tonen. Daartoe zal hij vooral met zorg er op wijzen, aan wie het behoort de zonden te vergeven en de mensen uit de staat van ongerechtigheid tot de rechtvaardigheid te brengen. Het is immers duidelijk, dat dit alleen gebeurt door de oneindige en onmetelijke kracht van God, door die zelfde kracht die nodig was, naar wij geloven, om doden op te wekken en de wereld te scheppen. Volgens de lering van de heilige Augustinus moet men zelfs zeggen dat de rechtvaardigmaking van een zondaar een groter werk is dan hemel en aarde uit het niet te trekken ; en toch was de schepping alleen mogelijk door een oneindige macht. Zo moeten we besluiten dat de vergiffenis van de zonden nog veel meer aan een eindeloze macht moet toegeschreven worden.

Buiten God kan niemand door zijn eigen macht de zonden vergeven. #

Zo zien we hoe juist het oordeel der Vaders is, als zij zeggen dat God alleen aan de mensen vergiffenis van de zonden kan verlenen, en dat dit wonderwerk aan geen andere oorzaak moet toegeschreven worden dan aan zijn opperste goedheid en macht. De Heer zelf zegt, door de Profeet : “Ik ben het, ik zelf, die uw ongerechtigheden uitwis„ 7. Het schijnt met het vergeven der zonden te gaan gelijk met geld dat men iemand schuldig is. Evenals de verschuldigde som door niemand anders dan door de schuldeiser kan kwijtgescholden worden, zo kan ook alleen God onze zondeschuld kwijtschelden ; het is daarom dat we dagelijks tot Hem bidden : Vergeef ons onze schulden.

Vóór de geboorte van Christus had geen sterveling de macht om de zonden te vergeven. #

Die wonderbare en goddelijke bediening werd vóór de menswording van Christus aan geen enkel schepsel toevertrouwd. Christus onze Zaligmaker was de eerste die, als mens, door zijn hemelse Vader met die taak werd gelast, omdat Hij zelf ook waarlijk God is : “Opdat gij weten moogt, zo zegde Hij, dat de Mensenzoon op de aarde gezag heeft om de zonden te vergeven, — toen sprak Hij tot de lamme : Sta op, neem uw bed op en ga naar huis„ 8.

Christus was mens geworden om aan de mensen vergiffenis der zonden te schenken ; daarom verleende Hij die macht aan de bisschoppen en de priesters in de Kerk, voor dat Hij ten hemel steeg om in eeuwigheid aan de rechterhand van God te zitten. Doch, zoals we vroeger reeds zegden, Christus vergaf de zonden door zijn eigen macht, de anderen doen het als zijn bedienaars.

Moeten we in bewondering en vervoering staan voor al wat door een eindeloze kracht wordt bewerkt, toch begrijpen we genoeg dat deze weldaad de kostbaarste is die door de welwillendheid van onze Heer Christus aan zijn Kerk geschonken werd.

Door welke kracht worden de zonder der mensen vergeven ? #

Ook de wijze waarop God, onze barmhartige Vader, de zonden van de wereld heeft willen uitwissen, is zeer geschikt om de gemoederen van de gelovigen op te wekken tot het beschouwen der grootheid van deze weldaad : Hij heeft gewild dat onze misdaden uitgeboet werden door het Bloed van zijn eeniggeboren Zoon, en dat Hij vrijwillig de straf zou ondergaan die wij door onze zonden verdiend hadden ; Hij heeft gewild dat de rechtvaardige veroordeeld werd voor de onrechtvaardigen, en dat de onschuldige voor de schuldigen met de vreselijkste dood gestraft werd.

Als we overdenken dat wij niet met vergankelijk goud en zilver vrijgekocht werden, maar met het kostbaar Bloed van Christus, het vlekkeloze en ongeschonden Lam, dan zullen we gemakkelijk daaruit besluiten dat ons niets heilzamer kon geschonken worden dan deze macht om de zonden te vergeven, die de onuitsprekelijke voorzienigheid van God en zijn eindeloze liefde tot ons doet uitschijnen. Uit deze overweging zullen we noodzakelijk grote voordelen bekomen.

Door de macht der sleutels wordt ons een grote weldaad bewezen. #

Wie God vergramt door een doodzonde, verliest ogenblikkelijk al de verdiensten die hij door de dood en het Kruis van Christus bekomen had, en de toegang tot het paradijs, dat vroeger gesloten was en door het lijden van onze Zaligmaker voor iedereen geopend werd, wordt hem ontzegd. Als we daar aan denken, kunnen we niet anders dan met angst en kommer vervuld worden bij het beschouwen van de menselijke ellende. Wenden we dan onze geest naar de wonderbare macht die door God aan de Kerk werd verleend, en geloven we, door dit artikel in ons geloof gesterkt, dat aan iedereen de mogelijkheid aangeboden wordt om, met de hulp van de goddelijke genade, hersteld te worden in de vroegere staat van waardigheid, dan voelen we ons gedwongen om in vreugde en blijdschap op te springen en in eeuwigheid God te danken.

Waarlijk, als de geneesmiddelen, die ons door bekwame en verkleefde geneesheren voorgeschreven worden in een gevaarlijke ziekte, zo aangenaam en wenselijk voorkomen, hoeveel aangenamer moeten ons dan die geneesmiddelen zijn, die de wijsheid van God bereid heeft om onze zielen te genezen en hun zelfs het leven weer te geven ! Te meer omdat zij ons niet een twijfelachtige hoop op genezing brengen, zoals de geneesmiddelen voor het lichaam, maar een allerzekerste redding schenken aan degenen die verlangen genezen te worden.

Waarom en op welke wijze de christenen moeten gebruik maken van die geestelijke geneesmiddelen. #

Nadat men aan de gelovigen de waardigheid van die grote en verheven weldaad uitgelegd heeft, zal men hen aanzetten om er, tot hun voordeel, vroom gebruik van te maken. Want als iemand een nuttige en nodige zaak ongebruikt laat, dan schijnt dit toch te zeggen dat hij ze versmaad ; en in dit geval is dit vooral waar, vermits onze Zaligmaker aan zijn Kerk de macht geschonken heeft om de zonden te vergeven, juist opdat iedereen zich van dit heilzaam geneesmiddel zou bedienen. Immers, evenals niemand zonder het Doopsel kan gezuiverd worden, zo is het ook nodig dat alwie de genade van het Doopsel door de doodzonde verloren heeft en ze terug wil bekomen, zijn toevlucht neme tot een ander middel van zuivering, ’t Is te zeggen tot het sacrament van boetvaardigheid.

Doch hier moeten de gelovigen gewaarschuwd worden : zeker wordt hun alle gelegenheid tot vergiffenis aangeboden, en er is geen tijd voor bepaald; doch daar mogen ze geen misbruik van maken om gemakkelijker te zondigen of om hun bekering uit te stellen. In het eerste geval zouden ze openlijk de goddelijke macht beledigen en versmaden, en daardoor onwaardig worden om van God barmhartigheid te bekomen ; in het tweede geval is er veel vrees dat ze door de dood verrast worden ; dan zou het hun niets baten dat ze geloofden in de vergiffenis der zonden, die ze door hun traagheid en hun uitstel terecht verloren hebben.


  1. Luc. XXIV, 46, 47. ↩︎

  2. Isa. XXXIII, 24. ↩︎

  3. Matth. XVI, 19. ↩︎

  4. Matth. XVIII, 18. ↩︎

  5. Jo, XX, 22, 23. ↩︎

  6. Matth. XVIII, 22. ↩︎

  7. Is. XLIII, 25. ↩︎

  8. Matth. IX, 6. ↩︎