Zesde vraag — En leid ons niet in bekoring

Zesde vraag — En leid ons niet in bekoring. #

Nadat onze zonden vergeven zijn, blijft er groot gevaar bestaan dat we hervallen. #

Als de kinderen van God vergiffenis van hun zonden verkregen hebben, en, ontstoken door ijver om God te dienen en te vereren, naar de hemel verlangen; als ze alle plichten van godsdienstigheid vervullen, volledig afhankelijk van de vaderlijke Wil en de Voorzienigheid van God, dan verzint de vijand van het mensdom alle listen tegen hen en gebruikt hij alle middelen om hen aan te vallen ; het is dan ook te vrezen dat hun goede voornemens verzwakken en veranderen, dat zij terug zondigen en nog veel dieper vallen dan vroeger. Het is over hen dat de Prins der apostelen schreef : “Beter ware het voor hen dat zij de weg van de gerechtigheid niet gekend hadden, dan dat zij, na hem gekend te hebben, zich afwenden van de heilige wet die hun geleerd werd„ 1.

Door dit gebed heeft Christus ons willen wapenen tegen de listen van onze sluwe vijand. #

Daarom heeft onze Heer Christus ons bevolen deze vraag tot God te sturen en ons dagelijks aan Hem aan te bevelen om zijn vaderlijke zorg en bescherming af te smeken ; het valt immers niet te betwijfelen dat, zo de goddelijke hulp ons moest verlaten, wij zouden gevangen worden in de strikken van onze sluwe vijand. En niet alleen in dit gebed heeft Hij ons geboden aan God te vragen dat wij niet in bekoring zouden komen ; ook in zijn rede tot de apostelen, kort voor zijn dood, nadat hij hun gezegd had dat zij zuiver waren, wees Hij op die plicht in deze woorden : “Bidt om niet in bekoring te komen„ 2.

Die herhaalde waarschuwing van de Zaligmaker legt aan de pastoors de zware verplichting op, met grote zorg het gelovige volk op te wekken tot het veelvuldig gebruik van dit gebed. Vermits de duivel, van uur tot uur, de mensen met allerhande gevaren omringt, moeten zij ook aanhoudend bidden tot God, die alleen die gevaren kan afweren : Leid ons niet in bekoring.

Noodzakelijkheid van deze vraag. #

De gelovigen zullen begrijpen hoezeer zij de goddelijke hulp nodig hebben, als ze denken aan hun eigen zwakheid en onwetendheid en het woord van Christus indachtig zijn : “De geest is gewillig maar het vlees is zwak„ 3 ; als ze zich ook herinneren hoe diep de mens kan vallen, onder de drang van de duivel, zo hij niet recht gehouden wordt door de hulp uit de hemel. Het treffendste voorbeeld van menselijke zwakheid vinden we wel bij de apostelen : zij waren vol moed, doch bij het eerste gevaar verlieten zij de Zaligmaker en namen de vlucht. Nog treffender is het voorbeeld van de Prins der apostelen : hij had getuigenis afgelegd van buitengewone moed en liefde tot Christus, als hij, vol zelfvertrouwen, zegde : “Al moet ik ook met U sterven, ik zal U niet verloochenen„ 4 ; en zie, op het woord van een vrouw grijpt de vrees hem aan, en onder eed bevestigt hij dat hij de Heer niet kent: zijn krachten waren niet in verhouding met de grote vurigheid van zijn geest. Als de heiligste mannen zwaar gezondigd hebben omdat ze op hun eigen zwakheid betrouwden, wat moeten wij dan vrezen, die van hun heiligheid nog zo ver verwijderd zijn.

Het leven van de mens is aan veel gevaren van bekoring blootgesteld. #

De pastoor zal aan zijn volk voorhouden hoezeer we door strijd en gevaren omringd zijn zolang onze ziel in het sterfelijk lichaam woont : het vlees, de wereld en de duivel bekampen ons langs alle kanten. Ondervindt iedereen niet, tot zijn eigen groot nadeel, wat de gramschap en de begeerlijkheid op ons vermogen ? Wie wordt door die driften niet ontroerd? Wie gevoelt die prikkels niet ? Wie wordt niet verteerd door het vuur dat in ons brandt ? De aanvallen worden zo dikwijls herhaald, de verleidingen zijn zo verscheiden, dat het zeer moeilijk is niet zwaar gewond te worden in die strijd. En buiten de vijanden die met ons wonen en leven, zijn er andere, nog meer verwoede vijanden, waarover geschreven staat : “Wij hebben niet tegen vlees en bloed te strijden, maar tegen de vorsten, tegen de machten, tegen de wereld-oversten van deze duisternis, tegen de boze geesten in de lucht„ 5.

De heilige Paulus leert ons hoe hard de strijd is tegen de duivel. #

Bij de innerlijke strijd die we te voeren hebben, komen nog de uitwendige aanvallen van de duivel, die ons soms openlijk overvalt, en soms heimelijk onze ziel tracht te beïnvloeden, zodat het ons moeilijk valt aan zijn listen te ontsnappen. De Apostel noemt de duivelen vorsten om wille van hun verheven natuur, want door hun natuur staan ze boven de mensen en alle andere zichtbare schepselen ; hij noemt hen machten, omdat ze hen overtreffen niet alleen door de waardigheid van hun natuur maar ook door hun kracht ; hij noemt hen wereld-oversten van de duisternis, want ze heersen niet over een verlichte en heldere wereld, ’t is te zeggen over de goede en vrome mensen, maar over een duistere en donkere wereld, over allen die verblind zijn door de onreinheid en de nacht van een zondig en boosaardig leven en er genot in vinden de duivel te volgen als leidsman door de duisternis. De Apostel noemt de duivelen nog boze geesten : er bestaat immers een vleselijke en een geestelijke boosheid. De vleselijke boosheid vervoert de mens tot genietingen en wellusten die door de zinnen waargenomen worden ; de geestelijke boosheid bestaat in de boze verlangens en ongeregelde begeerlijkheden die tot de hogere vermogens van de ziel behoren ; deze laatste overtreft de eerste in boosheid, zoals de geest en de rede het vlees overtreft in waardigheid en verhevenheid. En omdat de boosheid van de duivel er voornamelijk op uit is, ons van het erfdeel van de hemel te beroven, daarom spreekt de Apostel van boze geesten in de lucht.

Uit dit alles kunnen we besluiten dat de vijand machtig is, en dat hij, met een nooit verzwakkende ijver en een eindeloze haat, ons bekampt in een altijddurende strijd, zodat we nooit vrede of wapenstilstand te verwachten hebben.

Overmoed en boosheid van de duivel in de bekoring. #

De overmoed van de duivel blijkt uit een woord van Satan dat de profeet aanhaalt : “Ik zal ten hemel opklimmen„ 6. Hij heeft de eerste mensen aangevallen in het paradijs, hij heeft de profeten bevochten, de apostelen bekoord, en hen, zoals de Heer zelf zegt in het Evangelie, “als tarwe gezift„ 7 ; hij heeft het zelfs aangedurfd ook Christus te bekoren. Over zijn onverzadelijke begeerte en onmetelijke drift zegt de heilige Petrus : “Uw tegenstander, de duivel, zwerft rond als een briesende leeuw, zoekende wie hij zal verslinden„ 8. En het is niet één duivel die de mensen bekoort, maar een ganse schaar duivelen valt soms één mens aan ; dat beleed de duivel zelf : als Jezus hem zijn naam vroeg, antwoordde hij : “Mijn naam is legioen„ 9, want het was een menigte duivelen die de ongelukkige bezetene gekweld had. Over een anderen duivel lezen we : “Hij brengt zeven andere geesten mee, die slechter zijn dan hij, en zij gaan binnen en wonen daar ; en de laatste toestand van die mens wordt erger dan de eerste„ 10.

De vrome mensen worden door de duivel meer bekoord dan de bozen. #

Vele mensen menen dat dit alles niet waar is, omdat zij die bekoringen en aanvallen van de duivel niet ondervinden ; het is echter niet te verwonderen dat zij door de duivel niet bestreden worden, vermits zij zich uit vrijen wil aan hem overgeleverd hebben : er is geen godsvrucht in hen, geen liefde, geen enkele deugd die aan een christen mens past ; de duivel heeft hen volledig in zijn macht, en hij moet geen aanvallen doen om binnen te dringen in de zielen waar hij reeds met hun toestemming woont.

Doch zij die zich aan God toegewijd hebben, en die op aarde een hemels leven leiden, die worden meest door de duivel bestormd ; hij draagt hun een duidelijke haat toe, en spant hun zijn strikken op ieder ogenblik. Talrijk zijn de voorbeelden, in de Heilige Schriftuur, van heilige mannen die, alhoewel zij op hun hoede waren, bezweken voor zijn macht of zijn list. Adam, David, Salomon, en vele anderen die we niet kunnen opnoemen, hebben de krachtige aanvallen en de doortrapte sluwheid van de duivelen ondervonden, en niemand kan daaraan weerstaan door eigen kracht of doorzicht. Wie kan dan menen veilig te zijn, als hij alleen op eigen middelen steunt ? Daarom moeten we aan God vragen, met betrouwen en met een zuiver hart, “dat Hij ons niet late bekoren boven onze krachten, maar dat Hij, tegelijk met de bekoring, de uitweg open make opdat wij haar kunnen verdragen„ 11.

De duivelen kunnen ons niet bekoren naar willekeur. #

Hier moet men de gelovigen aanmoedigen, zo hun eigen zwakheid en onwetendheid hen doet sidderen voor de macht van de duivel, en hen aanzetten, als ze door de golven van de bekoring heen en weer geslingerd worden, om hun toevlucht te nemen tot de veilige haven van dit gebed : want, al is de macht en de boosheid van de duivel nog zo groot en al draagt hij ons ook zulk een onverbiddelijke haat toe, toch kan hij ons niet kwellen en bekoren zoveel en zolang hij wil ; al zijn macht wordt beperkt door het goedvinden en de toelating van God. Een treffend voorbeeld daarvan vinden we bij de heilige man Job: zo God aan de duivel niet gezegd had : “Zie, al wat hij bezit is in uw macht„, had Satan niets van zijn bezittingen aangeraakt ; en had God er niet bijgevoegd : “Maar steek tegen hem uw hand niet uit„, 12, dan zou de de duivel hem getroffen hebben, samen met zijn kinderen en al zijn goed. Zozeer is de macht van de duivelen aan banden gelegd, dat ze, zonder de toelating van de Heer, zelfs in de zwijnen hun intrek niet konden nemen, zoals de evangelist verhaalt 13.

Wat is de bekoring ? #

Om deze vraag te verstaan moeten we weten welke de betekenis is van het woord bekoring, en van “in bekoring geleid worden„.

Bekoren is iemand beproeven om van hem te weten hetgeen we verlangen en de waarheid te achterhalen. In die zin kan God ons zeker niet bekoren, vermits Hij alles weet : “Alles is naakt en onbedekt vóór zijn ogen„ 14.

Een andere manier van bekoren gaat veel verder, en bestaat in een onderzoek, met een goed of een slecht doel. De bekoring heeft een goed doel, als de deugd van een mens beproefd wordt, om hem met eer en voordeel te overladen als hij de beproeving doorstaat, om zijn voorbeeld aan anderen ter navolging te stellen en allen op te wekken tot de lof van God bij het zien van dit voorbeeld. Het is alleen op die wijze dat God de mensen beproeft. Een voorbeeld daarvan vinden we in het Deuteronomium : “De Heer beproeft u, opdat het blijke of gij Hem bemint of niet„ 15. Op die wijze zegt men dat God de zijnen beproeft, als Hij hun armoede, ziekte of andere kwellingen overzendt : daardoor beproeft Hij hun geduld, en geeft Hij aan de anderen een voorbeeld van christelijk leven. Zo heeft God Abraham beproefd, als Hij hem beval zijn zoon te offeren : daardoor werd Abraham een heerlijk voorbeeld van gehoorzaamheid en onderwerping voor alle tijden. In diezelfde zin werd ook aan Tobias gezegd : Omdat gij aangenaam waart aan God, was het nodig dat de bekoring u beproefde„ 15.

Hoe worden de mensen door de duivel bekoord ? #

De mensen worden met een slecht inzicht bekoord als ze gedreven worden naar de zonde of naar hun verderf. Dat is het eigen werk van de duivel, want hij bekoort de mensen om ze te bedriegen en in het verderf te storten ; het is daarom dat hij in de Heilige Schriftuur “de bekoorder„ 14 genoemd wordt. Nu eens wekt hij onze inwendige driften op, en gebruikt daartoe onze genegenheden en aandoeningen ; dan weer gebruikt hij de uiterlijke dingen om ons te kwellen, voorspoed om ons hovaardig te maken, tegenspoed om ons te ontmoedigen. Ook heeft hij bedorven mensen als helpers in zijn dienst, vooral de ketters “die op de zetel van bederf zitten„ 16 en het dodend zaad van hun slechte leringen verspreiden om de mensen, die niet kunnen kiezen of onderscheiden tussen deugd en ondeugd, die door hun neiging overhellen naar het kwaad en wankelbaar en onstandvastig zijn, tot ondergang te brengen.

Hoe worden wij in bekoring geleid ? #

Men zegt dat wij in bekoring geleid worden, als wij onder de bekoring bezwijken. We kunnen op twee manieren in bekoring geleid worden : Ten eerste, als de bekoring een verandering in ons teweegbrengt, zodat wij in het kwaad vallen waartoe de bekoorder ons aanzet. Op die wijze wordt niemand door God bekoord, want God is voor niemand oorzaak van de zonde, integendeel, “Hij haat al degenen die ongerechtigheid bedrijven„ 17. Ook zegt de heilige Jacobus : “Niemand zegge in de bekoring : Ik word door God bekoord ; God immers kan niet door kwaad bekoord worden„ 18.

Ten tweede zegt men dat wij in bekoring geleid worden als iemand ons wel niet zelf bekoort en ook niets doet waardoor wij kunnen bekoord worden, maar ook niet belet dat de bekoring ons overvalt en dat wij er onder bezwijken. Op die wijze laat God toe dat deugdzame en vrome mensen bekoord worden, doch Hij verlaat hen niet en steunt hen door zijn genade. Nochtans gebeurt het dat wij door een rechtvaardig en verborgen oordeel van God, aan ons zelven overgelaten worden als straf voor onze boosheden, en dan bezwijken wij.

Ook de weldaden van God kunnen ons in bekoring leiden. #

Verder zegt men nog dat God ons in bekoring leidt, als wij zijn weldaden, die Hij ons voor onze zaligheid gegeven had, tot ons verderf misbruiken, en, evenals de verloren zoon, het vermogen van onze Vader verkwisten met losbandig te leven en onze begeerlijkheden in te volgen. Daarom kunnen wij nazeggen wat de Apostel zegde over de wet : “Het gebod dat mij tot het leven moest brengen, bracht mij tot de dood„ 19. We hebben daarvan, volgens Ezechiël, een treffend voorbeeld in de stad Jeruzalem : God had die stad met alle schoonheid verrijkt, zodat Hij haar door de mond van die profeet zegde : “Gij waart volmaakt schoon, en ik had u die schoonheid gegeven„ 20 ; en die stad, overladen met goddelijke weldaden, verre van dankbaarheid te betonen aan God, haar grote Weldoener, verre van die hemelse gunsten te gebruiken om de zaligheid te bekomen waarvoor ze haar gegeven waren, werd ondankbaar jegens God, haar Vader, verwierp alle betrachting en alle gedachte van het hemels geluk, om nog alleen in wellust en schande te genieten van de overvloed die zij ontvangen had ; dat verhaalt Ezechiël breedvoerig in hetzelfde hoofdstuk. Even ondankbaar zijn de mensen die de middelen, die God hun gegeven had om goed te doen, misbruiken om te zondigen.

Hoe moet men sommige teksten van de Heilige Schriftuur verstaan, die schijnen te zeggen dat God zelf het kwaad veroorzaakt ? #

Om te zeggen dat God het kwaad laat gebeuren, gebruikt de Heilige Schriftuur soms uitdrukkingen die, als ze letterlijk opgenomen worden, een zekere werking in God schijnen te betekenen ; zo lezen we in de Exodus : “Ik zal het hart van Pharao verharden„ 21, en bij Isaïas : “Verblind het hart van dat volk„ 22 ; en de Apostel schrijft aan de Romeinen : “God heeft hen overgeleverd aan oneerbare driften… en aan hun bedorven zin„ 23. Uit deze en dergelijke teksten moet men niet afleiden dat God zelf het kwaad veroorzaakt had, maar alleen dat Hij het laat gebeuren.

We vragen niet om vrij te zijn van de bekoring, maar om in de bekoring niet verlaten te worden door God. #

Na dit alles zal het niet moeilijk zijn te begrijpen wat we eigenlijk in deze vraag afsmeken. We vragen niet om in ’t geheel niet bekoord te worden, want “het leven van de mens op aarde is een voortdurende bekoring„ 24. Daarbij, de bekoring is nuttig en voordelig voor de mens, want in de bekoringen leren we ons zelf, dit is onze krachten, kennen. Daarom vernederen wij ons “onder de machtige hand van God„, en strijden we dapper, in de verwachting van de “onverwelkbare kroon van de heerlijkheid„ 25. “Want wie worstelt wordt niet gekroond, als hij niet naar de regelen geworsteld heeft„ 26, en, zoals de heilige Jacobus zegt, “gelukkig de man die bekoring verdraagt, want als hij goedgekeurd geworden is, zal hij de kroon van het leven ontvangen, die God beloofd heeft aan wie Hem liefhebben„ 27. Als we gekweld worden door de bekoringen van de vijand, dan zullen we grote steun vinden in de gedachte dat wij “een hogepriester als helper hebben, die bekwaam is medelijden te hebben met onze zwakheden, omdat Hij zelf in alles beproefd geweest is„ 28.

Wat vragen wij hier dan ? Dat de goddelijke hulp ons niet zou verlaten in de bekoring, opdat we niet toestemmen door verleiding of bezwijken uit zwakheid, maar dat God ons zijn genade geve die ons in de beproeving zal versterken en verkwikken als onze krachten te kort schieten.

Hoe moeten we aan God hulp vragen in de bekoring ? #

Daarom moeten we in het algemeen de hulp van God afsmeken in alle bekoringen, en als we door één bekoring bijzonder gekweld worden, daartegen ook in het bijzonder onze toevlucht nemen tot het gebed. Dat deed David voor elke bekoring : als hij bekoord werd tot leugen bad hij: “Neem uit mijn mond het woord van de waarheid niet weg„ 29; voelde hij zich geneigd tot gierigheid, dan bad hij : “Neig mijn hart tot uw getuigenissen, en niet tot gierigheid„ 30. In de ijdelheden van dit leven en in de verleiding van de begeerlijkheid gebruikt hij dit gebed : “Keer mijn ogen af‚ dat zij geen ijdelheid zien„ 31.

Wij vragen dus dat wij onze begeerlijkheden niet involgen, dat wij niet verflauwen en moedeloos worden in het verdragen van de bekoringen, dat wij van de weg van de Heer niet afwijken, dat wij, zowel in voorspoed als in tegenspoed de gelijkmoedigheid en standvastigheid bewaren, en dat God geen enkel deeltje van ons wezen onbeschut zou laten. Ten slotte bidden we dat “God Satan onder onze voeten zou verpletteren„ 32.

Hoe kunnen we de bekoring overwinnen ? #

Verder zal de pastoor nog aan zijn gelovigen leren wat ze bijzonder bij dit gebed moeten bedenken en overwegen.

Het beste dat we hier kunnen doen is, op onze eigen krachten niet te betrouwen, omdat we weten hoe groot de zwakheid van de mensen is ; al onze hoop op redding te stellen in de goedheid van God, op zijn bescherming te steunen en ook in de grootste gevaren moedig te blijven ; vooral zullen we nagaan hoevelen reeds door God bevrijd werden uit de klauwen van Satan omdat ze op Hem hoopten en betrouwden. Jozef was omringd door de brandende fakkels van een ontuchtige vrouw, God heeft hem bevrijd uit dit grote gevaar en tot de hoogste eer verheven. Heeft Hij ook Suzanna niet ongeschonden bewaard als ze aangevallen werd door dienaars van de duivel, en haar verlost van het onrechtvaardig doodvonnis dat reeds over haar geveld was ? En dit is niet te verwonderen, “want haar hart betrouwde op de Heer„ 33. Iedereen kent ook de lof en de glorie van Job, die gezegevierd heeft over de wereld, het vlees en de duivel. Talrijk zijn de voorbeelden van die aard ; de pastoor zal ze gebruiken om het gelovige volk op te wekken tot hoop en betrouwen.

Christus is onze aanvoerder in de strijd. #

De gelovigen moeten ook bedenken dat ze, in de bekoringen van de vijand, Christus als aanvoerder hebben, die in die strijd de zegepraal behaald heeft. Hij heeft de duivel overwonnen : Hij is de sterkere, die de sterk gewapende overvalt en overwint, en hem zijn wapenrusting afneemt 34. Over de overwinning, die Hij over de wereld behaalde, zegt de heilige Johannes : “Hebt betrouwen, ik heb de wereld overwonnen„ 35. In het boek der Openbaringen wordt gezegd dat Hij de overwinnende Leeuw is 36, en dat Hij als overwinnaar uitreed om te overwinnen 37 ; door zijn overwinning gaf Hij aan zijn dienaars ook de macht om te overwinnen. In de brief aan de Hebreeërs vinden we tal van voorbeelden van heiligen “die door het geloof koninkrijken overwonnen hebben en leeuwenmuilen toegestopt„ 38. Van al wat we daar lezen zullen we vooral die overwinningen onthouden en beschouwen die dagelijks behaald worden, in innerlijke en uiterlijke strijd met de duivel, door mensen die uitmunten in geloof, hoop en liefde ; die overwinningen zijn zo talrijk en zo roemrijk, dat, zo wij er getuige konden van zijn, wij zouden erkennen dat er niets zo algemeen en zo eervol is. Over de nederlaag van de vijanden schrijft de heilige Johannes: “Ik heb u geschreven, jongelingen, omdat gij sterk zijt en het woord van God in u verblijft en gij de boze overwonnen hebt„ 39.

Hoe kunnen wij de duivel overwinnen ? #

We kunnen de duivel overwinnen, niet door ledigheid, slaap, wijn, overdaad of ontucht, maar door gebed, arbeid, waken, matigheid, onthouding en reinheid. “Waakt en bidt, zo zegt de Heer, om niet in bekoring te komen„ 40. Wie die wapens gebruikt in de strijd, drijft de vijand op de vlucht ; want als wij aan de duivel weerstand bieden, dan vlucht hij weg van ons.

In de overwinningen van de heiligen, waarover wij gesproken hebben, mogen we nochtans geen ijdel behagen vinden,en geen reden zoeken tot vermetelheid, alsof we door eigen krachten aan de bekoringen en de aanvallen van de duivel zouden kunnen weerstaan : dat is niet het werk van onze natuur of van de menselijke zwakheid, doch alleen van de goddelijke macht.

God geeft ons de kracht om te overwinnen. #

De kracht waardoor wij de dienaars van satan neervellen, wordt ons door God gegeven : “Hij maakt van onze arm een bronzen boog„ 41; dank aan zijn hulp “wordt de boog van de sterken gebroken, en worden de zwakken omgord met kracht„ 42 ; Hij geeft ons een heilzame bescherming 43 ; zijn rechterhand ondersteunt ons 44 ; Hij sterkt onze armen voor de strijd en onze handen voor de oorlog [^696.1] : aan God alleen moeten we dank weten en zeggen voor de overwinning, omdat we alleen door zijn werking en hulp kunnen overwinnen ; dat deed ook de Apostel als hij zegde: “God zij dank, die ons de overwinning geeft door onze Heer Jezus Christus„ 45. En in het boek der Openbaring prijst een stem uit de hemel de Gever van de overwinning : “Nu is ontstaan het heil en de macht en het koninkrijk van onze God en het gezag van zijn Christus ; want neergeworpen is de aanklager van onze broeders, en zijzelf hebben hem overwonnen om wille van het Bloed van het Lam„ 46. Hetzelfde boek getuigt dat Christus over de wereld en het vlees gezegevierd heeft : “Die zullen tegen het Lam oorlog voeren, en het Lam zal hen overwinnen„ 47.

Dit weze voldoende over de oorzaak en de manier van overwinnen.

Beloningen voor de overwinnaars. #

Hierna zullen de pastoors aan de gelovigen voor ogen stellen de kronen die God weggelegd heeft voor de overwinnaars en de overvloed van de eeuwige beloning die Hij voor hen bestemd heeft. Getuigenissen daarvan vinden we nogmaals in het boek der Openbaring : “De overwinnaar zal hoegenaamd geen letsel ondergaan door de tweede dood„ 48 ; en verder : “De overwinnaar zal witte klederen aandoen, en ik zal zijn naam niet uitvagen uit het boek van het leven, en ik zal zijn naam belijden bij mijn Vader en bij zijn engelen„ 49. En verder nog spreekt de Heer onze God zelf tot Johannes : “Den overwinnaar zal ik tot een zuil maken in de tempel van mijn God, en hij zal er nooit meer uitgaan ;… de overwinnaar zal ik met mij op mijn troon doen zitten, zoals ook ik overwonnen heb en met mijn Vader gaan zitten ben op zijn troon„ 50.

Eindelijk, nadat Hij de glorie van de heiligen, en het altijddurend en overvloedig geluk dat zij in de hemel zullen genieten, uitgelegd had, voegde Hij er bij : “Wie overwint, zal die dingen bezitten„ 51.


  1. II Petr. II, 21. ↩︎

  2. Matth. XXVI, 41. ↩︎

  3. Matth. XXVI, 41. ↩︎

  4. Matth. XXVI, 26. ↩︎

  5. Eph. VI, 12. ↩︎

  6. Is. XIV, 13. ↩︎

  7. Luc. XXII, 31. ↩︎

  8. I Petr. V, 8. ↩︎

  9. Luc. VIII, 30. ↩︎

  10. Matth. XII, 45. ↩︎

  11. I Cor. X, 13. ↩︎

  12. Job. I, 12. ↩︎

  13. Matth. VIII, 31. ↩︎

  14. Matth. IV, 3. ↩︎

  15. Tob. XII, 13. ↩︎

  16. Ps. I, 1. ↩︎

  17. Ps. V, 7. ↩︎

  18. Jac. I, 13. ↩︎

  19. Rom. VII, 10. ↩︎

  20. Ezech. XVI, 14. ↩︎

  21. Exod. IV, 21. ↩︎

  22. Is. VI, 10. ↩︎

  23. Rom. I, 26, 28. ↩︎

  24. Job. VII, 1. ↩︎

  25. I Petr. V, 6, 4. ↩︎

  26. II Tim. II, 5. ↩︎

  27. Jac. 1, 12. ↩︎

  28. Hebr. IV, 15. ↩︎

  29. Ps. CXVIII, 43. ↩︎

  30. Ps. CXVIII, 36. ↩︎

  31. Ps. CXVIII, 37. ↩︎

  32. Rom. VI, 20. ↩︎

  33. Dan. XIII, 35. ↩︎

  34. Luc. XI, 22. ↩︎

  35. Jo. XVI, 33. ↩︎

  36. Apoc. V. 5. ↩︎

  37. Apoc. VI, 2. ↩︎

  38. Hebr. XI, 33. ↩︎

  39. I Jo. II, 14. ↩︎

  40. Matth XXVI, 41. ↩︎

  41. Ps. XVII, 35. ↩︎

  42. I Reg. II, 4. ↩︎

  43. Ps. XVII, 36. ↩︎

  44. Ps. LXII, 9. ↩︎

  45. I Cor. XV, 57. ↩︎

  46. Apoc. XII, 10, 11. ↩︎

  47. Apoc. XVII, 14. ↩︎

  48. Apoc. II, 11. ↩︎

  49. Apoc. II, 5. ↩︎

  50. Apoc. III, 12, 21. ↩︎

  51. Apoc. XXI, 7. ↩︎