Vierde vraag — Geef ons heden ons dagelijks brood

Vierde vraag — Geef ons heden ons dagelijks brood. #

Welke orde werd gevolgd in het gebed van de Heer ? #

De vierde vraag, en ook al de volgende, waarin wij in het bijzonder en uitdrukkelijk de hulpmiddelen vragen voor ziel en lichaam, hebben betrekking op de voorgaande. In het gebed van de Heer werd de juiste orde gevolgd: eerst vragen we al wat verband houdt met de glorie van God, daarna hetgeen wij nodig hebben voor het lichaam en het onderhoud van het leven. Evenals de mensen naar God gericht worden als naar hun laatste einde, zo wordt ook het goed van dit leven naar het goddelijk goed gericht.

We mogen ook tijdelijke gunsten aan God vragen. #

Die tijdelijke gunsten moeten we wensen en vragen, ofwel omdat de goddelijke schikking het vereist, ofwel omdat we die hulpmiddelen nodig hebben om het goddelijk goed te bekomen ; want door die middelen moeten we ons einddoel bereiken, namelijk het bezit van het rijk en de glorie van de hemelse Vader, en het volbrengen en onderhouden van zijn bevelen, die, zoals we weten, de uitdrukking zijn van zijn Wil. Zo hebben we dus ook in deze vraag God en zijn glorie voor ogen.

Hoe moeten we de tijdelijke gunsten vragen ? #

De pastoors zullen hun best doen om de gelovigen te doen begrijpen dat, als zij gunsten vragen in verband met het gebruik van aardse goederen, het voorschrift van God hun verlangens en begeerten moet richten, en dat ze daar niet mogen van afwijken. Want de apostel zegt : “Wij weten niet hoe wij behoorlijk moeten bidden„ 1, en dat is vooral waar als we aardse en vergankelijke goederen vragen. We moeten dus die gunsten vragen zoals het behoort ; want als we verkeerd vragen, zouden we van God het antwoord krijgen : “Ge weet niet wat ge vraagt„ 2.

Om te onderscheiden of het gebed goed of slecht is, heeft men na te gaan welk het inzicht en het verlangen is van degene die bidt. Als iemand aardse goederen vraagt, met de mening dat die werkelijk volstrekt goed zijn en, eens dat hij ze bekomen heeft, volkomen bevrediging geven zodat hij niets anders meer verlangt, dan bidt die zeker niet zoals het behoort. “We vragen de tijdelijke gunsten, zegt de heilige Augustinus, niet omdat ze goed zijn voor ons, maar omdat we ze nodig hebben„ 3. Ook leert de Apostel, in zijn brief aan de Korinthiërs, dat alles wat we nodig hebben voor het onderhoud van het leven, tot de glorie van God moet teruggebracht worden: “Hetzij gij eet hetzij gij drinkt, hetzij gij iets anders doet, doet alles ter ere van God„ 4.

Het leven van de mens in staat van onschuld. #

Om de gelovigen de noodzakelijkheid van deze vraag te doen inzien, zullen de pastoors in herinnering brengen wat al uiterlijke dingen wij nodig hebben om te eten en het leven te onderhouden. Dat zal gemakkelijker om begrijpen zijn als we de noodwendigheden van onze eerste ouders vergelijken met de onze. Ook in de heerlijke staat van onschuld, waaruit onze eerste vader vervallen is, en gans zijn nakomelingschap door zijn schuld, was het voedsel nodig om de krachten te herstellen ; nochtans is er een onmetelijk verschil tussen die toestand en de onze. De mens had toen geen klederen nodig om zijn lichaam te bedekken, geen dak om zich te beschutten, geen wapens om zich te verdedigen, geen geneesmiddelen voor zijn gezondheid, en al die andere hulpmiddelen die we moeten gebruiken om onze zwakheid en krankheid te beschermen : de vrucht, die de zalige bron van het leven zou voortgebracht hebben, zonder dat de mens er enige moeite moest voor doen, ware voldoende geweest om het onsterfelijk leven te verschaffen. Toch zou de mens, in al de wellusten van het paradijs, niet in ledigheid geleefd hebben, want God had hem in die woning van genot geplaatst om er te werken : doch dat werk zou hun niet zwaar gevallen zijn en geen plicht had hun moeite gekost : voortdurend zou hij in de zalige hoven de heerlijke vruchten van zijn werk geplukt hebben, zonder ooit in zijn arbeid of zijn verwachting bedrogen te worden.

Gevolgen van de zonde van Adam. #

Doch de nakomelingen van Adam werden niet alleen beroofd van de vrucht van de levensboom, maar moesten ook dit vreselijk vonnis horen : “De aarde zij gevloekt in uw werk ; in veel arbeid zult gij er van eten al de dagen van uw leven. Doornen en distels zal ze u voortbrengen, en gij zult het kruid van de aarde eten ; in het zweet van uw aanschijn zult ge uw brood eten, totdat ge wederkeert tot de aarde, waaruit ge genomen zijt. Want stof zijt ge en tot stof zult ge weerkeren„ 5. Ons is dus juist het tegenovergestelde overkomen van wat God voor ons bestemd had indien Adam Hem gehoorzaam geweest was; alles is gekeerd en op de slechtste wijze veranderd. Het ergste van al is dat we dikwijls met de grootste onkosten, de meeste inspanning en vermoeienis nog geen vruchten bekomen : ofwel hebben we in slechten grond gezaaid, en het opschietend graan wordt versmacht door het onkruid, ofwel wordt de oogst platgeslagen en vernield door regen, wind, hagel of brand, zodat de inspanning van gans een jaar op korten tijd nutteloos gemaakt wordt door ongunstig weder of tegenslag. Dat is het gevolg van onze onnoemelijke zonden : God keert zich van ons af en zegent ons werk niet ; doch het verschrikkelijke vonnis, dat God in het begin over ons uitgesproken heeft, blijft van kracht : “In het zweet van uw aanschijn zult ge uw brood eten„

De mensen moeten werken om in hun behoeften te voorzien ; doch hun werk is vruchteloos zo God het niet zegent. #

Bij het behandelen van deze waarheden moeten de pastoors er vooral naar streven, de gelovigen te doen inzien dat al die onheilen en ellenden over de mensen gekomen zijn door hun eigen schuld ; dat ze moeten werken en zweten om in hun levensbehoeften te voorzien ; doch dat al hun hoop en verwachting ijdel is zo God hun werk niet zegent. Want “niet de planter is iets noch de begieter, maar God die wassen doet„ 6, en “zo God het huis niet bouwt, hebben degenen die het opbouwen vruchteloos gewerkt„ 7.

We moeten God bidden dat Hij ons het nodige zou geven. #

De pastoors zullen er dus op wijzen dat er talloze zaken zijn die we nodig hebben om in leven te blijven of om ons het leven aangenaam te maken. Eens dat de gelovigen hun behoeftigheid ingezien hebben en de zwakheid van hun natuur, zullen ze verplicht zijn naar hun hemelse Vader te gaan en van Hem met betrouwen de aardse en hemelse goederen af te smeken. Ze zullen de verloren zoon navolgen, die, als hij in een verafgelegen land begon gebrek te lijden en zelfs de kost van de zwijnen niet kreeg als hij honger leed, in zichzelf keerde en begreep dat hij nergens anders dan bij zijn vader moest hulp gaan zoeken in zijn grote nood. En het volk zal met meer betrouwen bidden als het de goddelijke barmhartigheid beschouwt, en bedenkt dat een vader altijd bereid is om zijn kinderen te aanhoren. Want als Hij ons aanzet om brood te vragen, belooft Hij tevens dat Hij overvloedig zal geven aan degenen die goed vragen ; met ons te leren hoe wij moeten vragen, vermaant Hij er ons toe ; die vermaning is een aansporing, de aansporing is een belofte, en zijn belofte geeft ons de hoop dat wij zeker zullen verhoord worden.

Betekenis van deze vraag. #

Na de harten van de gelovigen opgewekt te hebben, moet men de betekenis van deze vraag uitleggen ; en vooreerst, wat is het brood dat we hier vragen ? In de Heilige Schriftuur heeft het woord brood een dubbele betekenis : al wat dient voor het onderhoud van het lichaam en van het leven, en al wat de goddelijke goedheid ons verleent voor het leven en de zaligheid van de ziel. Volgens het oordeel van de heilige Vaders vragen we hier hetgeen we nodig hebben voor ons sterfelijk leven op aarde.

We mogen aan God tijdelijke gunsten vragen. #

Men moet dus geen geloof hechten aan de bewering dat christen mensen aan God geen gunsten mogen vragen voor dit leven. Die mening Is in strijd, niet alleen met het oordeel van de Vaders, maar ook met vele voorbeelden zowel van het Oud als van het Nieuw Testament. Jacob sprak een belofte uit in deze woorden : “Indien de Heer met mij is en mij bewaart op de weg die ik bewandel, en mij brood geeft om te eten en klederen om mij te bedekken, en indien ik voorspoedig terugkeer naar het huis van mijn vader, dan zal de Heer mijn God zijn, en deze steen, die ik als gedenkteken, opgericht heb, zal het huis van God genoemd worden ;en van al wat Gij mij zult geven, zal ik U de tienden offeren„ 8. Ook Salomon vroeg levensmiddelen als hij bad: “Geef mij noch armoede noch rijkdom, verleen mij alleen wat nodig is om te leven„ 9. Gebiedt de Zaligmaker zelf niet, gunsten te vragen die ontegensprekelijk voor het welzijn van het lichaam dienen ? “Bidt, zo zegt Hij, dat uw vlucht niet geschiede in de winter of op een sabbatdag„ 10. Doet de heilige Jacobus hetzelfde niet als hij zegt: “Is iemand onder u in lijden ? hij bidde ; is iemand welgezind ? hij zinge een loflied„ 11. En de Apostel schrijft aan de Romeinen: “Ik smeek u, broeders, door onze Heer Jezus Christus en door de liefde van de Geest, dat gij met mij in uw gebeden tot God voor mij zoudt worstelen, dat ik bevrijd blijve van de ongelovigen in Judea„ 12. Vermits God dus toelaat dat de gelovigen ook de hulp van menselijke zaken vragen, en Christus onze Heer ons een wijze van bidden voorgehouden heeft die al onze noodwendigheden omvat, is het niet te betwijfelen dat we, in een van de zeven vragen, ook voor lichamelijke gunsten bidden.

Wat verstaan we hier door brood ? #

We vragen ons dagelijks brood, dit is, al het nodige om te leven ; door brood moeten we verstaan voldoende klederen om ons te bedekken, voldoende voedsel om te eten, het zij dan brood of vlees of vis of iets anders. We lezen immers dat Eliseus ook die uitdrukking gebruikte : hij vroeg aan de koning brood voor de Assyrische soldaten, en er werd hun een overvloed van spijzen opgediend. Ook over onze Heer Christus lezen we : “Hij ging op een sabbat het huis van een der voornaamste Farizeeërs binnen om brood te eten„ 13; het is duidelijk dat hier door brood verstaan wordt al het nodige om te eten en te drinken.

Om die vraag volkomen te begrijpen, moet men verder bemerken dat we door brood niet moeten verstaan overvloedige en uitgezochte spijzen en klederen, maar alleen wat nodig en eenvoudig is ; zo schreef ook de Apostel : “Als wij voedsel en klederen hebben, laten wij ons daarmee vergenoegen„ 14 ; en het woord van Salomon haalden we reeds aan : “Verleen me alleen wat nodig is om te leven„.

Waarom vragen we niet eenvoudig brood, maar ons brood ? #

Die soberheid en zuinigheid wordt ons ook aanbevolen door het woordje ons. Want als we “ons brood„ zeggen, dan vragen we het uit nood, en niet uit wellust; we noemen dit brood het onze, niet omdat we er zelf op eigen kracht kunnen voor zorgen, zonder de hulp van God, — we lezen immers bij David : “Zij verwachten allen van U dat Gij hun voedsel geeft op tijd. Als Gij het hun geeft, zullen zij het verzamelen ; als Gij uw hand opent, zullen allen met uw goede gaven verzadigd worden„ 15 ; en elders : “Aller ogen hopen op U, Heer, en Gij geeft hun voedsel op de gepaste tijd„ 16, — maar omdat wij het nodig hebben, en omdat het ons gegeven wordt door God, ons aller Vader, die door zijn Voorzienigheid, voedsel geeft aan al wat leeft.

We moeten ons brood verdienen met te werken. #

We zeggen ook “ons brood„ omdat wij het rechtvaardig moeten verdienen, en het ons niet mogen aanschaffen door onrechtvaardigheid, bedrog of diefstal : hetgeen we door onrechtvaardige middelen bemachtigen, is immers niet het onze maar hoort aan een ander toe, en gewoonlijk verkrijgen, bezitten of verliezen we dit onrechtvaardig goed niet zonder onheilen. Integendeel, het eerlijk bezit dat deugdzame mensen verwerven door hun werk geeft vrede en groot geluk. Dat leert ons ook de Profeet : “Gij zult eten van het werk van uw handen ; gij zijt gelukkig, en het zal u goed gaan„ 17. Aan hen die door eerlijk werk hun brood zoeken te verdienen, belooft God dat hun arbeid zal vrucht dragen, dank aan zijn goedheid : “De Heer zal zijn zegen zenden over uw voorraadkamers, en over al het werk van uw handen, en Hij zal u zegenen„ 18.

En niet alleen vragen wij aan God dat Hij ons toesta te gebruiken hetgeen wij, met zijn hulp, door ons zweet en ons werk voortgebracht hebben — hetgeen dan ook werkelijk het onze mag genoemd worden —, wij vragen ook de goede gesteltenis om met wijsheid en voorzichtigheid te gebruiken wat we rechtvaardig gewonnen hebben.

Dagelijks — Waarom wordt het woord “dagelijks„ hier bijgevoegd ? #

Het woord dagelijks drukt nogmaals de gedachte uit van soberheid en spaarzaamheid, waar wij zo-even over spraken. We vragen geen overvloedig en lekker voedsel, maar alleen hetgeen nodig is om de natuur te bevredigen ; een schande is het dan, het gewoon voedsel en de gewone drank te misprijzen en te zoeken naar fijne gerechten en wijnen. Dit woord dagelijks veroordeelt ook degenen tot wie Isaïas het volgende verwijt stuurt : “Wee hun die huis aan huis rijen, veld aan veld toevoegen, tot er geen plaats meer is ; zullen zij alleen wonen in het land ?„ 19. Inderdaad, de begeerlijkheid van die mensen is onverzaadbaar, zoals Salomon schreef: “De gierigaard zal niet verzadigd worden met geld„ 20 ; ook het woord van de Apostel wijst daarop : “Die rijk willen worden, vallen in verzoeking en in de strik van de duivel„ 21.

We vragen ook dagelijks brood omdat het moet dienen om de levenskracht te herstellen die dagelijks verbruikt wordt door de natuurlijke warmte. En een laatste reden om dit woord te gebruiken is, dat we aanhoudend moeten bidden om bevestigd te blijven in de liefde en de dienst van God, en om ons volledig te overtuigen van de waarheid dat ons leven en ons behoud van God afhangt.

Geef ons — Betekenis van de woorden : geef ons. #

Het is voor iedereen duidelijk dat de woorden “geef ons„ een uitstekende gelegenheid geven om de gelovigen op te wekken tot eerbied: en ontzag voor de eindeloze macht van God, die alle dingen in handen heeft, en tot misprijzen voor de verwaandheid van de duivel die zegt: “Aan mij is de macht overgeleverd en ik geef ze aan wie ik wil„ 22: want het is alleen de Wil van God die alles geeft en bewaart en vermeerdert.

Ook de rijken moeten bidden voor hun dagelijks brood. #

Men zou kunnen vragen : waarom moeten de rijken bidden voor hun dagelijks brood, als ze toch alles in overvloed bezitten ? Zij zijn verplicht te bidden, niet om te bekomen hetgeen de goedheid van God hun reeds overvloedig gaf, maar om niet te verliezen hetgeen hun zo mild gegeven werd. Daarom, zegt de Apostel, moeten de rijken leren “dat zij niet hovaardig mogen zijn, niet hopen op bestendigen rijkdom, maar wel op de levende God die ons alles rijkelijk verschaft om er van te genieten„ 23. De heilige Chrysostomus duidt nog een andere reden aan van de noodzakelijkheid van dit gebed : we moeten bidden, niet alleen om voedsel te hebben, maar om het te Ontvangen uit de hand van God, die een gezonde en heilzame kracht aan het dagelijks brood verleent, zodat het voedsel voordeel bijbrengt aan het lichaam, en het lichaam in de dienst staat van de ziel.

Waarom bidden we : geef ons, en niet : geef mij ? #

Doch waarom bidden we in het meervoud : geef ons, en niet : geef mij ? Omdat het eigen is aan de christelijke liefde, niet alleen om zichzelf bekommerd te zijn, maar ook voor de naaste te zorgen, en in de betrachting van zijn eigen voordeel, ook het belang van anderen niet te vergeten. Daarbij, de weldaden die God ons verleent worden ons niet gegeven om ze alleen te bezitten en er in wellust van te genieten, maar om aan anderen mede te delen hetgeen we zelf niet nodig hebben. We lezen immers bij de heilige Basilius en de heilige Ambrosius : “Het is het brood van de hongerigen dat gij achterhoudt ; het is het kleed van de naakten dat gij wegsluit ; het geld dat gij in de grond begraaft moest dienen tot vrijkoping en bevrijding van de armen. Telkens gij een weldaad kunt bewijzen, en het niet wilt doen, begaat gij een roof„

.

Heden — Waarom wordt het woord heden hier bijgevoegd ? #

Dit woord doet ons denken aan de zwakheid die ons allen eigen is. Ook al durven we niet hopen dat we door ons eigen werk voor langen tijd in ons onderhoud kunnen voorzien, toch zouden we allicht denken dat we tenminste voor één dag het nodige kunnen bezorgen. Doch ook dat vertrouwen wordt ons door God niet toegelaten, vermits Hij ons beveelt elke dag opnieuw ons voedsel aan Hem te vragen. Daar volgt noodzakelijk uit dat iedereen dagelijks moet bidden, vermits iedereen ook het dagelijks brood nodig heeft.

Tot hiertoe hebben we gehandeld over het stoffelijk brood, dat het lichaam voedt en onderhoudt, en dat aan allen gegeven wordt door een wonderbare goedheid van God, “die zijn zon doet opgaan over goeden en kwaden, en laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen„ 24.

Wat moeten we verstaan door het geestelijk brood, waar we in deze vraag ook voor bidden ? #

We vragen hier ook het geestelijk brood, en daardoor verstaan we al wat we nodig hebben in dit leven voor het behoud en de zaligheid van de ziel. Evenals het lichaam gevoed en onderhouden wordt door vele soorten spijzen, zo is er meer dan één voedsel dat leven geeft aan de geest en de ziel.

Het woord van God is zielevoedsel ; de Wijsheid zegt immers : “Komt, eet mijn brood, en drinkt de wijn die ik voor u gemengd heb„ 25. Als God dan zijn woord onttrekt aan de mensen — hetgeen doorgaans gebeurt als zij Hem te zwaar beledigen door hun boosheden — , dan lijdt het mensdom honger. Dat leert ons ook de profeet Amos: “Ik zal de aarde laten honger lijden : niet honger naar brood of lust naar water, maar de honger naar het woord van God„ 26.

Evenals men zeker weet dat de dood nabij is als een mens geen voedsel meer kan innemen of verteren, zo is er ook grote vrees voor de zaligheid als de mensen niet meer verlangen naar het woord van God, of het versmaden als het hun voorgehouden wordt, en deze godslastering tot God durven sturen: “Ga weg van ons, wij willen uw wegen niet kennen„ 27.

In die razernij en geestelijke blindheid leven allen die hun wettige oversten, de katholieke bisschoppen en priesters, verachten, de heilige Roomse Kerk verlaten, en leiding gaan vragen bij de vervalsers van het woord van God, de ketters.

Christus, ons waar geestelijk voedsel. #

Ook onze Heer Christus is het brood, het voedsel van onze ziel ; Hij zegt immers zelf : “Ik ben het brood dat uit de hemel nedergedaald is„ 28. Het is ongelooflijk hoeveel genot en vreugde dit brood in de vrome zielen stort, vooral als zij gebukt gaan onder de kommer en de beproevingen van dit leven. Een voorbeeld daarvan vinden we bij de heilige apostelen, waarover we lezen : “Zij gingen weg van voor de hoge raad, blijde dat zij waardig geweest waren voor de naam van Jezus versmaad te worden„ 29. De levens van de heiligen zijn vol van zulke voorbeelden ; en God zelf zegt over de innerlijke vreugden van de heilige zielen : “Aan de overwinnaar zal ik van het verborgen manna geven„ 30.

Christus is waarlijk tegenwoordig in de Heilige Eucharistie, en wordt dus in waarheid ons Brood genoemd. #

Onze Heer Christus is voornamelijk ons brood in de Heilige Eucharistie, waar Hij wezenlijk tegenwoordig is. Als Hij ging terugkeren naar zijn Vader gaf Hij ons dat onuitsprekelijk onderpand van zijn liefde, waarover Hij zegde : “Wie mijn vlees eet en mijn bloed drinkt, blijft in mij en ik in Hem 31. Neemt en eet : dit is mijn Lichaam„ 32. Waar we de kracht en het wezen van dit sacrament afzonderlijk behandeld hebben, zullen de pastoors vinden wat hier tot nut van de gelovigen moet gezegd worden.

In waarheid noemen we dit Brood het onze, want het komt alleen aan de gelovigen toe, dit wil zeggen aan hen die de liefde met het geloof verenigen en door de biecht hun zondevlekken uitwissen ; die ervan bewust zijn dat ze kinderen van God zijn en het goddelijk sacrament ontvangen en vereren met al de heiligheid en al de eerbied waartoe ze bekwaam zijn.

Waarom wordt de Heilige Eucharistie ons dagelijksch brood genoemd ? #

De Heilige Eucharistie wordt ons dagelijks brood genoemd om een dubbele reden : eerst, omdat ze, in de heilige geheimen van de Kerk, dagelijks aan God opgedragen wordt, en gegeven wordt aan allen die er vroom en heilig om vragen ; ten tweede, omdat we ze dagelijks moeten ontvangen, of ten minste, zo moeten leven dat we, voor zoveel het ons mogelijk is, bereid zijn om ze dagelijks te ontvangen. Voor hen die van een andere mening zijn, en beweren dat we onze ziel slechts na lange tussenpozen aan dit heilzaam feestmaal mogen versterken, halen we de woorden van de heilige Ambrosius aan : “Als dit uw dagelijks brood is, waarom ontvangt ge het dan slechts eens per jaar ? Ontvang het dagelijks, dan zal het u dagelijks voordelig zijn ; leef zodanig dat gij waardig zijt het dagelijks te ontvangen„

Hoe moeten we gesteld zijn als ons gebed niet dadelijk verhoord wordt ? #

Voor deze vraag vooral moet men de gelovigen aanzetten om, nadat ze van hun kant al het mogelijke gedaan hebben om in de noodwendigheden van het leven te voorzien, de uitslag van de zaak aan God toe te vertrouwen, en hun verlangen te onderwerpen aan de Wil van Hem “die de rechtvaardige niet voortdurend in kwelling zal laten leven„ 33. Ofwel zal God hun geven wat ze vragen, en zo zal hun verlangen ingewilligd worden ; ofwel zal Hij het niet geven, en dan zullen ze daarin het zekerste bewijs vinden dat hetgeen ze vroegen voor hen niet nuttig of heilzaam was, want God is meer voor hun zaligheid bekommerd dan zij zelf. Om die waarheid verder uit te leggen kunnen de pastoors de redenen aanhalen die de heilige Augustinus in zijn brief aan Proba uiteenzet.

Wat moeten we hier overwegen ? #

Om de verklaring van deze vraag te besluiten, moet men er nog op wijzen dat de rijken hun geld en hun goederen aan God te danken hebben, en dat ze met die weldaden overladen werden om ze aan de armen uit te delen. Dat leert ons ook de Apostel in zijn eersten brief aan Timoteüs 34 ; daar zullen de pastoors nog tal van goddelijke vermaningen vinden, waarmee ze hun lering nuttig en voordelig kunnen belichten.


  1. Rom. VIII, 26. ↩︎

  2. Matth. XX, 22. ↩︎

  3. S. Aug., lib. 2, de Serm. Dom. in mont., c. 16. ↩︎

  4. I Cor. X, 31. ↩︎

  5. Gen. III, 17, 18. ↩︎

  6. I Cor. III, 7. ↩︎

  7. Ps. CXXVI, 1. ↩︎

  8. Gen. XXVIII, 20. ↩︎

  9. Prov. XXX, 8. ↩︎

  10. Matth. XXII, 20. ↩︎

  11. Jacob. V, 13. ↩︎

  12. Rom. XV, 30, 31. ↩︎

  13. Luc. XIV, 1. ↩︎

  14. I Tim. VI, 3. ↩︎

  15. Ps. CIII, 27-29. ↩︎

  16. Ps. CXLIV, 15. ↩︎

  17. Ps. CXXVII, 2. ↩︎

  18. Deut. XXVIII, 8. ↩︎

  19. Is. V, 8. ↩︎

  20. Eccl. V, 9. ↩︎

  21. I Tim. VI, 9. ↩︎

  22. Luc. IV, 6. ↩︎

  23. I Tim. VI, 17. ↩︎

  24. Matth. V, 45. ↩︎

  25. Prov. IX, 5. ↩︎

  26. Amos VIII, 11. ↩︎

  27. Job XXI, 14. ↩︎

  28. Jo. VI, 41. ↩︎

  29. Act. V, 41. ↩︎

  30. Apoc. II, 17. ↩︎

  31. Jo. VI, 57. ↩︎

  32. Matth. XXVI, 26. ↩︎

  33. Ps. LIV, 23. ↩︎

  34. I Tim. VI, 17-19. ↩︎