Derde vraag — Uw Wil geschiede. #
Waarom vragen we dat de Wil van God geschiede, onmiddellijk nadat we zijn rijk gevraagd hebben ? #
Christus, onze Heer, heeft gezegd : “Niet ieder die tot mij zegt : Heer, Heer, zal in het rijk der hemelen binnengaan, maar wie de Wil doet van mijn Vader die in de hemelen is„ 1 ; daarom moeten al diegenen die in het rijk der hemelen willen komen, ook aan God vragen dat zijn Wil geschiede, Om die reden volgt deze vraag onmiddellijk nadat we het hemelse rijk gevraagd hebben.
Hoe moeten we die vraag uitleggen om ze goed te doen begrijpen ? #
Om aan de gelovigen te doen begrijpen hoezeer we nodig hebben hetgeen we in deze vraag afsmeken, en welken overvloed van heilzame gunsten wij er kunnen door bekomen, zullen de pastoors uitleggen onder welke ellenden en kwellingen het mensdom gebukt ging om wille van de zonde van onze eerste vader.
Noodlottige gevolgen van de eerste zonde. #
Vanaf het begin heeft God aan alle schepselen de begeerte naar hun eigen welzijn gegeven, zodat ze, door een natuurlijke neiging, hun doel betrachten en nastreven, en daar nooit van afwijken, tenzij door een uitwendig beletsel. Bij de mens was dat streven naar God, zijn vader en de bron van zijn geluk, in het begin sterker en verhevener, dan bij andere schepselen omdat hij met rede en oordeel begaafd is. De redeloze wezens hebben die aangeboren neiging bewaard, omdat zij in de goede staat, waarin God hen geschapen had, gebleven zijn en nog blijven ; doch het ellendige mensdom is van de richting afgeweken. Niet alleen heeft de mens de weldaden verloren van de oorspronkelijke rechtvaardigheid, waarmede God hem verrijkt had boven de eisen van zijn natuur, maar ook het vurig betrachten van de deugd, dat in zijn ziel uitgestort was, heeft hij verzwakt. “Allen zijn afgeweken, zegt de profeet, allen zijn ze nutteloos geworden ; niemand is er nog die goed doet, geen enkele meer„ 2. Want “de zinnen en de gedachte van het menselijk hart zijn geneigd tot het kwaad van af de jeugd„ 3 ; daardoor verstaat men gemakkelijk dat niemand uit zichzelf smaak vindt in het goed maar dat allen overhellen naar het kwaad, en dat de mens talloze slechte begeerten heeft waardoor hij met geweld getrokken wordt naar gramschap, haat, hoogmoed, eerzucht en alle ander kwaad.
De mens is niet bewust van zijn ellende. #
Vele van die kwalen, waar wij ons voortdurend in bevinden, aanzien wij niet als kwalen, en dat is wel onze grootste ellende. Daarin vinden we het klaarste bewijs van de rampzalige toestand van de mensen, die, verblind door hun begeerlijkheden en driften, niet inzien dat hetgeen zij heilzaam wanen, meestal dodend is ; die zelfs dit verderfelijk kwaad als een wenselijk en begerenswaardig goed najagen ; en van al wat werkelijk goed en eerlijk is, een afkeer hebben alsof het hun noodlottig was. Die dwaling en die misvorming van oordeel veroordeelt God in deze woorden : “Wee hun die het kwaad goed en het goed kwaad heten, die de duisternis tot licht en het licht tot duisternis maken, die het bittere maken tot zoet en het zoete tot bitter„ 4.
De Heilige Schriftuur houdt ons die ellende voor ogen. #
Om ons die ellende voor ogen te houden, vergelijkt de Heilige Schriftuur ons met degenen die de smaak verloren hebben, zodat ze zich van het gezonde voedsel afkeren en honger hebben naar wat hun nadelig is. Ze vergelijkt ons ook met zieken : evenals die het werk en de taak van een gezonden mens niet kunnen vervullen zolang ze de ziekte niet overwonnen hebben, zo kunnen wij ook, zonder de hulp van de goddelijke genade, geen daden stellen die aan God aangenaam zijn.
We zijn onbekwaam om iets goed te doen. #
Indien wij dan toch, met al onze zwakheid, iets verrichten, dan zal het zeer gering zijn en van weinig of geen nut om de hemelse zaligheid te bekomen. Maar God beminnen en dienen zoals het behoort, dat is zo groot en zo verheven dat wij, die machteloos ter aarde liggen, er met eigen krachten onbekwaam toe zijn, en het nooit zullen kunnen zo de goddelijke genade ons niet ter hulp komt.
In de goddelijke zaken zijn wij aan kinderen gelijk. #
Om de ellendige toestand van het mensdom nog beter te doen uitkomen, vergelijkt de Heilige Schriftuur ons met kinderen, die, aan hun eigen willekeur overgelaten, zich getrokken voelen tot alles wat zich voordoet ; we zijn onvoorzichtig als kinderen, we houden ons bezig met onnozele praat en nutteloos werk, zo de goddelijke hulp ons verlaat. De goddelijke wijsheid stuurt ons dit verwijt toe : “Gij kinderen, hoe lang zult gij de kinderachtigheid liefhebben ? En hoelang zullen de dwazen begeren hetgeen hun noodlottig is?„5. En niet anders spreekt de Apostel : “Wordt niet kinderachtig van verstand„ 6. En waarlijk, wij leven in grotere ijdelheid en dwaling dan de kinderen, aan wie alleen de menselijke voorzichtigheid ontbreekt, en daar komen zij van zelf toe met de tijd ; maar goddelijke voorzichtigheid, die nodig is om zalig te worden, kunnen wij niet bereiken zo God ons niet bijstaat. Zonder de hulp van de goddelijke genade, verstoten wij de ware goederen en lopen een vrijwillige ondergang tegemoet.
Deze vraag duidt het geneesmiddel aan voor die kwalen. #
Als het goddelijk licht de duisternis van onze geest verdrijft en ons de miseries van de mensen doet inzien ; als we onze loomheid afschudden en “de wet van onze ledematen„ 7 voelen, als we nagaan dat de begeerlijkheid van de zinnen strijdt tegen de geest en dat onze natuur helemaal overhelt naar het kwaad, hoe zouden we dan niet met allen ijver een geschikt geneesmiddel zoeken tegen die grote kwaal die ons drukt omdat onze natuur bedorven is, hoe zouden we niet verlangen naar een heilzame levensregel die de christen mens te volgen heeft ? Welnu, dat vragen we juist als we tot God bidden : Uw Wil geschiede. We zijn in de ellende gevallen door het misprijzen van de gehoorzaamheid en het verbreken van de wil van God ; daar tegenover bestaat er slechts één geneesmiddel : leven volgens de goddelijke Wil die wij miskend hebben met te zondigen, en volgens die regel al onze gedachten en werken richten. Om dat te bekomen vragen wij ootmoedig aan God : Uw Wil geschiede.
Ook voor de rechtvaardigen, die reeds de Wil van God volbrengen, is deze vraag nuttig. #
Ook de rechtvaardigen, in wier hart God reeds heerst, en die reeds bestraald worden door de luister van het goddelijk licht, moeten met vurigheid de genade vragen om aan de Wil van God te blijven gehoorzamen. Immers, al zijn ze nog zo goed gesteld, toch hebben zij ook te strijden tegen hun eigen begeerlijkheid, want de mens is van natuur geneigd tot het kwaad. Al zijn we dus ook rechtvaardig, toch blijft, uit ons zelf een groot gevaar ons bedreigen, dat wij, verleid en meegetrokken “door de lusten, die strijd voeren in onze ledematen„ 8, opnieuw de weg van de zaligheid zouden verlaten. Op dat gevaar wees ook de Heer Christus in deze woorden : “Waakt en bidt, om niet in bekoring te komen. De geest is gewillig maar het vlees is zwak„ 9.
Ook bij de rechtvaardigen blijft de begeerlijkheid bestaan. #
Het ligt niet in de macht van de mens, ook niet van hem die door de genade van God gerechtvaardigd werd, zozeer de driften van het vlees te onderdrukken dat ze nooit meer zouden ontwaken. De genade van God geneest wel de geest van hen die gerechtvaardigd worden, maar niet hun vlees ; de Apostel zegt daarover : “Ik weet dat geen goed in mij woont, namelijk in mijn vlees„ 10. Eens dat de eerste mens de oorspronkelijke rechtvaardigheid, die de begeerlijkheid in toom hield, verloren had, heeft de rede ze daarna nooit meer genoeg kunnen bedwingen om niet te begeren wat in strijd is met het verstand, De Apostel schrijft ook dat de zonde, dit is de neiging tot zonde, in het vlees woont 11; daardoor wil hij ons leren dat ze niet als voorbijgaande gast bij ons verblijft, maar, zolang we leven, als bewoner van ons lichaam onafscheidbaar verenigd is met onze ledematen. Vermits we dus voortdurend bestreden worden door innerlijke vijanden, begrijpen we gemakkelijk dat we onze toevlucht moeten nemen tot de goddelijke hulp, en bidden dat zijn Wil in ons geschiede. We moeten dan ook aan de gelovigen uitleggen welke de betekenis is van deze vraag.
Wat verstaan we hier door de Wil van God ? #
We kunnen hier niet aanhalen al wat de scholastieken zo breedvoerig en nuttig geschreven hebben over de Wil van God ; hier wordt de wil als het teken beschouwd, waardoor God ons te kennen gegeven en bevolen heeft wat wij moeten doen en laten. Door die Wil verstaan we dus alles wat ons voorgehouden wordt om het geluk van de hemel te bekomen, met betrekking op het geloof zowel als op de zeden ; alles wat de Heer Christus, persoonlijk of door zijn Kerk, ons opgelegd of verboden heeft. Over die Wil schrijft de Apostel: “Weest niet onverstandig, maar verstaat wat de Wil van de Heer is„ 12.
Wat omvat deze vraag ? #
Als we bidden : uw Wil geschiede, dan vragen we vooreerst dat de hemelse Vader ons de genade verleent om aan zijn geboden te gehoorzamen, en “Hem te dienen in heiligheid en gerechtigheid, al de dagen van ons leven„ 13 ; dat wij alles doen volgens zijn Wil en welbehagen ; dat wij de plichten zouden vervullen die ons in de Heilige Schriftuur opgelegd worden ; dat wij, onder zijn leiding en met zijn hulp, al het andere doen dat gevraagd wordt van degenen “die niet uit de wil van vlees maar uit God geboren zijn„ 14, en het voorbeeld mogen navolgen van onze Heer Christus “die gehoorzaam werd tot de dood, ja tot de dood van het kruis„ 15; dat wij bereid mogen zijn om liever alles te verdragen dan ook maar in ’t minste van zijn Wil af te wijken.
Wie zal het vurigst verlangen naar hetgeen we hier vragen ? #
Niemand kan met meer vurigheid en liefde betrachten hetgeen we hier vragen, dan hij aan wie gegeven werd de grote waardigheid te begrijpen van degenen die aan God gehoorzamen. Die begrijpt immers de waarheid van het woord : God dienen en aan God gehoorzamen, dat is heersen. “Alwie de Wil volbrengt van mijn Vader die in de hemelen is, zo zegt de Heer, die is mijn broeder en zuster en moeder„ 16 ; dit wil zeggen : met hem ben ik op de innigste wijze verenigd door alle banden van liefde en genegenheid. Alle heiligen hebben de gunst, waar we hier om vragen, met de meeste vurigheid van God afgesmeekt ; ze hebben daarvoor gebeden gebruikt, heerlijk in hun verscheidenheid. Vooral David munt uit door zijn wonderbare en lieflijke verzuchtingen : “Mogen mijn wegen geleid worden om uw bevelen te onderhouden 17. Geleid mij op de weg van uw geboden 18. Leid mijn schreden volgens uw woord, en laat geen ongerechtigheid over mij heersen 19. Geef mij verstand om uw geboden te leren 20. Leer mij uw wetten 21. Geef mij verstand om uw getuigenissen te kennen 22„ Elders nog drukt hij het zelfde uit in andere woorden. Al die teksten moeten met zorg overwogen en aan de gelovigen uitgelegd worden, om allen te doen begrijpen welke de draagkracht is van dit eerste deel van de vraag, en de overvloed van gunsten die wij afsmeken.
Wat vragen we verder nog ? #
Door deze vraag: Uw Wil geschiede, verfoeien wij ook de werken van het vlees, waarover de Apostel schrijft : “De werken van het vlees zijn kenbaar ; het zijn : onkuisheid, onzuiverheid, ontucht, afgoderij, toverij, vijandschappen, twist, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht, verdeeldheid, nijd, dronkenschap, zwelgerijen en dergelijke„ 23 en elders : “als gij naar het vlees leeft, moet gij sterven„ 24. We vragen aan God dat Hij ons de drang van onze zinnelijkheid, onze begeerlijkheid en onze zwakheid niet zou laten volgen, maar onze wil volgens zijn Wil zou regelen. Van die Wil zijn de wellustelingen vervreemd, die verslonden zijn in de zorg en de betrachting van aardse zaken. Door hun drift meegevoerd, zoeken zij te genieten hetgeen zij verlangen, in de voldoening van hun slechte begeerte stellen zij hun geluk, zodat zij de mens die kan bekomen al wat hij verlangt, gelukkig noemen. Wij echter vragen aan God, zoals de Apostel zegt, dat wij “het vlees niet vertroetelen, dat tot begeerlijkheid vervoert„ 25, maar dat zijn Wil geschiede.
Het is beter te wensen dat de Wil van God geschiede dan de onze. #
Ongetwijfeld is het niet gemakkelijk, aan God te vragen dat Hij aan onze verlangens geen voldoening zou geven. Het lijdt last onze geest daarvan te overtuigen, omdat het wel de schijn heeft dat wij onszelf haten als we zo bidden, en ook omdat de vleselijke mensen het ons als een dwaasheid verwijten. Doch wij moeten gaarne als dwazen aangezien worden om wille van Christus, die gezegd heeft : “Zo iemand achter mij wil komen, verloochene hij zichzelf„ 26. Wij weten toch ook dat het veel beter is te wensen hetgeen redelijk en rechtvaardig is, dan na te jagen hetgeen in strijd is met de rede, met de deugd en de wetten van God. En hij die bereikt wat hij in zijn dwaasheid en onder de drang van de drift verlangde. is meer te beklagen dan degene die zijn schone wensen niet in vervulling ziet gaan.
We mogen ook aan God niet vragen hetgeen slechts in schijn goed is. #
Niet alleen vragen wij aan God dat Hij ons niet zou geven wat wij zelf uit eigen beweging begeren, omdat het klaar is dat onze verlangens uit onze verdorvenheid voortkomen ; we bidden ook dat Hij zou weigeren de wensen in te willigen die slechts in schijn goed zijn, en die ons ingegeven worden door de duivel, de valse engel van het licht. Als de prins der apostelen de Heer wilde afkeren van zijn voornemen, de dood tegemoet gaan, dan scheen zijn inzicht ongetwijfeld goed en liefdevol ; en toch heeft de Heer hem streng berispt, omdat hij zich liet leiden door menselijke gevoelens en niet door de Wil van God. En als de heilige apostelen Jacobus en Johannes, in gramschap ontstoken tegen de Samaritanen, die hun Meester de gastvrijheid weigerden, Hem vroegen dat Hij het vuur uit de hemel zou doen nederdalen om die hardvochtige onmensen te verslinden, scheen hun gebed dan niet uit zuivere liefde tot de Meester voort te komen ? Toch werden ook zij door Christus berispt, in deze woorden : “Gij weet niet van welken geest gij zijt. De Zoon van de mens is niet gekomen om de zielen in het verderf te storten, maar om ze te redden„ 27.
Tijdelijke gunsten mogen wij slechts vragen in zoverre zij met de Wil van God overeenkomen. #
Niet alleen moeten we God bidden dat zijn Wil geschiede als hetgeen wij wensen slecht is of enige schijn van kwaad heeft, maar ook als het voorwerp van onze begeerte werkelijk niet slecht is, bijvoorbeeld als de wil de eerste neiging van de natuur volgt met te verlangen naar zelfbehoud en te vluchten al wat een gevaar is. Als we in ons gebed zulk een wens willen uitdrukken, dan moeten wij daar uit ganser harte bijvoegen : uw Wil geschiede ; dan moeten wij Hem navolgen van wie wij de zaligheid en de lering van de zaligheid ontvangen hebben : ook Hij werd gekweld door de natuurlijke vrees voor de folteringen en de vreselijkste dood, en toch heeft Hij in de angst van die geweldige smart zijn Wil onderworpen aan de Wil van zijn Vader : “Niet mijn Wil geschiede, maar de uwe„ 28.
Vermits wij zonder de hulp van God de zonde niet kunnen vermijden, moeten wij daar ook voor bidden. #
Doch het mensdom is diep bedorven ; ook als we onze begeerlijkheid bedwingen en aan de Wil van God onderwerpen, dan nog kunnen wij de zonden niet vermijden zonder de hulp van God, die ons beveiligt tegen het kwaad en ons leidt naar het goed. Daarom moeten we onze toevlucht nemen tot het gebed en aan God vragen dat Hij in ons zou voltrekken wat Hij begonnen heeft ; dat Hij onze opbruisende driften zou onderdrukken ; dat Hij onze begeerten zou doen gehoorzamen aan de rede ; dat Hij ons gans gelijkvormig zou maken met zijn Wil. We bidden ook dat heel de wereld de Wil van God zou kennen ; dat “de goddelijke geheimenis, die eertijds voor de eeuwen en de geslachten verborgen bleef„ 29, nu aan allen zou geopenbaard en bekend gemaakt worden.
Op de aarde als in de hemel — Wat betekenen deze woorden ? #
We vragen verder ook de vorm en de maat van die gehoorzaamheid ; we bidden dat ze de regel zou onderhouden die ook gevolgd wordt in de hemel door de zalige engelen en het koor van al de hemelbewoners: dat, evenals zij gewillig en met de hoogste vreugde aan God gehoorzamen, wij ook gaarne en op de wijze die Hij zelf verkiest, ons aan zijn Wil onderwerpen.
We moeten aan God gehoorzamen, niet om wille van een beloning, maar uit liefde. #
In al wat we doen voor zijn dienst vraagt God van ons de hoogste en volmaaktste liefde ; zelfs als we ons gans aan Hem wijden omdat we de hemelse beloning verwachten, dan moeten we ook door die hoop aan zijn goddelijke majesteit willen behagen. Gans onze hoop moet steunen op de liefde tot God, die de eeuwige zaligheid beloofd heeft als beloning voor onze liefde. Er zijn mensen die uit liefde dienen, doch hun liefde is gericht naar de beloning die ze verwachten. Doch anderen worden enkel geleid door belangeloze liefde, en beschouwen in Hem die zij dienen alleen zijn goedheid en zijn volmaaktheid. Door die beschouwing en door de bewondering die hen vervult, achten zij zich gelukkig Hem hun dienst te mogen bewijzen.
Andere uitleg van die woorden. #
Dat is wel de betekenis van de woorden : op de aarde als in de hemel. Want uit alle kracht moeten wij er naar streven, aan God te gehoorzamen zoals de hemelse geesten het doen. David bezingt de lof van hun gehoorzaamheid in deze Psalm : “Looft de Heer, gij al zijn krachten, dienaars die zijn wil volbrengt„ 30.
Men kan wel, evenals de heilige Cyprianus, een anderen uitleg aan die woorden geven, en zeggen dat in de hemel betekent “in de deugdzame en vrome mensen„ en op de aarde, in de boze mensen ; wij zijn echter de mening toegedaan dat door de hemel de geest moet verstaan worden, en door de aarde, het vlees, en dat we dus bidden opdat allen en alles in alles de wil van God onderhouden.
Deze vraag bevat ook een dankzegging. #
Deze vraag bevat ook een dankzegging ; immers, wij vereren daardoor de allerheiligste Wil van God, en geven, met de grootste vreugde, aan al zijn werken de hoogste lof en dank, omdat wij met zekerheid weten dat Hij alles goed gedaan heeft. Het staat vast dat God almachtig is ; daar volgt noodzakelijk uit dat alles door zijn Wil gemaakt. werd ; en vermits wij bevestigen dat Hij zelf, zoals Hij is, het hoogste goed is, belijden wij ook dat al zijn werken goed zijn, omdat Hij aan allen zijn eigen goedheid medegedeeld heeft. En kunnen wij in alles zijn inzichten niet vatten, dan moeten wij, zonder enige twijfel of aarzeling, met de Apostel erkennen dat “zijn wegen onnaspeurlijk zijn„ 31.
Ook danken wij de Wil van God omdat Hij ons met het hemels licht begunstigd heeft : “Hij heeft ons uit de macht der duisternis getrokken en ons overgebracht naar het koninkrijk van de Zoon zijner liefde„ 32.
Wat moeten wij overwegen in deze vraag ? #
Ten slotte moet uitgelegd worden wat wij in deze vraag moeten overwegen ; daarom moeten wij in herinnering brengen hetgeen in het begin gezegd werd, namelijk dat de gelovigen deze vraag moeten uitspreken met een nederig en ootmoedig hart ; daarom moeten ze nagaan dat de kracht van de begeerlijkheid, die ons aangeboren is, in strijd is met de goddelijke Wil, en dat alle andere wezens ons overtreffen in het vervullen van deze plicht, zoals geschreven staat : “Alle wezens dienen u, 33 ; eindelijk, dat onze zwakheid zo groot is dat wij, zonder de hulp van God, geen enkel werk dat Hem aangenaam is kunnen beginnen, veel minder nog voltrekken. Niets is groter, niets is verhevener dan God te dienen zoals wij gezegd hebben, en ons leven te richten naar zijn wet en geboden ; wat kan er dan wenselijker zijn voor een christen mens dan de wegen van de Heer te bewandelen, en niets te overdenken, niets te ondernemen dat in strijd is met de goddelijke Wil. Om ons daarin te oefenen en er trouw aan te blijven zullen wij in de heilige Boeken de voorbeelden opzoeken van die mensen die al hun ondernemingen zagen mislukken omdat hun plannen niet gelijkvormig waren met de Wil van God.
Het overwegen van deze vraag helpt ons om rustig te leven. #
Ten slotte moet men de gelovigen vermanen dat zij zich eenvoudig en volkomen aan de Wil van God overgeven. Als iemand meent dat hij niet volgens zijn verdienste geëerd wordt, dat hij zijn toestand verdrage ; hij mag zijn plaats niet verlaten maar “in de stand blijven waarin God hem geplaatst heeft„ 34, en zijn eigen oordeel onderwerpen aan de Wil van God die beter voor ons zorgt dan wij het zelfs kunnen verlangen. Als wij gedrukt gaan onder armoede, ziekte, vervolging, of andere lasten en kwellingen, dan moeten wij overtuigd zijn dat niets van dat alles ons kan overkomen zonder de Wil van God, die de hoogste reden is van alles ; daarom mogen we er niet al te zeer door ontredderd worden, maar met een onwrikbaar gemoed alle beproevingen verdragen, en altijd deze woorden in de mond hebben : “De Wil van de Heer geschiede„ 35, of deze andere, van de heilige Job : “Zoals het de Heer behaagde, zo is het geschied ; de Naam van de Heer zij gezegend„ 36.
-
Matth. VII, 21. ↩︎
-
Ps. LII, 4. ↩︎
-
Gen. VIII, 21. ↩︎
-
Is. V, 20. ↩︎
-
Prov. I, 22. ↩︎
-
I Cor. XIV, 20. ↩︎
-
Rom. VII, 23. ↩︎
-
Jac. IV, 1. ↩︎
-
Matth. XXVI, 41. ↩︎
-
Rom. VII, 18. ↩︎
-
Rom. VII, 20. ↩︎
-
Eph. V, 17. ↩︎
-
Luc. I, 74, 75. ↩︎
-
Jo. I, 13. ↩︎
-
Eph. II, 8. ↩︎
-
Matth. XII, 50. ↩︎
-
Ps. CXVIII, 5. ↩︎
-
Ps. CXVIII, 35. ↩︎
-
ibid, 133. ↩︎
-
ibid, 73. ↩︎
-
ibid, 108. ↩︎
-
ibid, 125. ↩︎
-
Gal. V, 19, 20. ↩︎
-
Rom. VIII, 13. ↩︎
-
Rom. XIII, 14. ↩︎
-
Matth. XVI, 24. ↩︎
-
Luc. IX, 55. ↩︎
-
Luc. XXII, 42. ↩︎
-
Col. I, 26. ↩︎
-
Ps. CII, 21. ↩︎
-
Rom. XI, 33. ↩︎
-
Col. I, 13. ↩︎
-
Ps. CXVIII, 91. ↩︎
-
I Cor. VII, 20. ↩︎
-
Act. XXI, 14. ↩︎
-
Job. I, 21. ↩︎