Negende en Tiende Gebod

NEGENDE EN TIENDE GEBOD. #

Ge zult het huis van uw naaste niet begeren, ge zult niet verlangen naar zijn vrouw of naar zijn knecht of meid, of os of ezel, of iets dat hem toebehoort.

In deze twee geboden zijn al de andere begrepen. #

Eerst en vooral moet men opmerken dat deze twee laatste geboden het middel aanduiden om al de andere te onderhouden. Want deze geboden hebben als bijzonder doel, de mensen die de andere geboden willen naleven, te weerhouden van alle ongeregelde begeerten ; immers, wie aan de begeerlijkheid niet toegeeft is tevreden met het zijne en verlangt niet naar het goed van een ander ; hij verheugt zich over de voorspoed van anderen, geeft glorie aan de onsterfelijke God en betuigt Hem de diepste dankbaarheid ; hij onderhoudt de Sabbat, want hij geniet een bestendigen vrede, hij eert zijn ouders en kwetst niemand, noch door woorden, noch door daden, noch op enige andere wijze. De kiem en de bron van alle kwaad is de slechte begeerlijkheid ; wie daardoor bezield is, wordt meegevoerd naar boosheden en misdaden van alle soort.

Deze voorafgaande bemerkingen zullen de pastoor meer ijver geven om ut te leggen wat volgt, en zullen ook de gelovigen aandachtiger doen luisteren.

Verschil tussen deze twee geboden. #

Wij hebben deze twee geboden samengebracht, omdat er gelijkenis bestaat tussen hun voorwerp, en op dezelfde wijze kunnen uitgelegd worden. Nochtans kan de pastoor in zijn onderrichtingen en vermaningen ze samen of afzonderlijk behandelen, zoals het hem zal goed schijnen. Wil hij de tien geboden tot in de bijzonderheden verklaren, dan zal hij ook wijzen op het onderscheid tussen deze twee geboden en aantonen hoe de ene begeerlijkheid van de andere verschilt ; dat verschil legt de heilige Augustinus uit in zijn vragen over het boek Exodus. De ene begeerlijkheid heeft betrekking op hetgeen nodig is en voordeel oplevert ; de andere, op de wellust en genoegens. Wie een akker of een huis begeert, heeft meer de winst en het nut in ’t oog, dan het genot ; maar wie een vreemde vrouw begeert, wordt niet ontstoken door de zucht naar voordeel maar door de drift naar wellust.

Zijn deze twee geboden niet begrepen in het zesde en het zevende gebod ? #

Een dubbele reden maakte deze geboden noodzakelijk. Vooreerst moest de betekenis van het zesde en zevende gebod beter uitgelegd worden. Weliswaar zegt de rede dat, als het overspel verboden is, het ook niet toegelaten is de vrouw van een ander te begeren ; wat men mag begeren, mag men ook gebruiken. Toch waren er, bij de Joden, velen zozeer door de zonde verblind, dat ze niet te bewegen waren om te geloven dat die begeerte door God verboden was; en zelfs als die wet afgekondigd en gekend was, bleven er nog velen, die zich voor uitleggers van de Wet uitgaven, volharden in die dwaling. Dit bemerken we in het woord van Jezus, bij de heilige Mattheus : “Gij hebt gehoord dat gezegd is : Gij zult geen overspel bedrijven ; maar ik zeg u… enz.„1.

Ten tweede waren deze geboden noodzakelijk om sommige dingen, die in het zesde en zevende gebod niet zo uitdrukkelijk verboden waren, met meer duidelijkheid te verbieden. Bijvoorbeeld : het zevende gebod verbiedt op onrechtvaardige wijze andermans goed te begeren of te trachten het te bemachtigen ; het tiende gebod verbiedt op gelijk welke wijze dat goed te begeren, ook als men het langs wettelijke weg kon bekomen, als de naaste daardoor zou benadeeld worden.

Dit gebod is een grote weldaad van God. #

Alvorens dit gebod uit te leggen, zal men de gelovigen overtuigen dat het niet alleen dient om onze begeerten te beteugelen, maar dat het ons ook de onmetelijke goedheid van God leert kennen. De andere geboden zijn als een beschutting waarmee God ons omringd heeft om ons zelf en ons goed te beschermen; door dit gebod heeft Hij ook willen beletten dat wij ons zelf zouden kwetsen door onze begeerten ; en we zouden ons gemakkelijk gekwetst hebben, als het ons vrij stond alles te verlangen en te begeren. Met ons dit gebod op te leggen, heeft God er voor gezorgd dat de prikkels van de begeerlijkheid, die ons aanzetten tot al wat verderfelijk is, door de kracht van de wet hun scherpte verliezen en ons minder kunnen treffen. Het gevolg daarvan is, dat wij, bevrijd van de kwellende onrust der begeerten, meer tijd hebben om ons bezig te houden met de werken van. godsvrucht en godsdienstigheid, die wij aan God verschuldigd zijn.

Verschil tussen de goddelijke en de menselijke wet. #

Nog meer leert ons dit gebod : het toont ook duidelijk aan dat de wet van God niet alleen in uiterlijke daden maar ook in de innerlijke gemoedsbewegingen moet onderhouden worden ; en zo zien we het verschil tussen de goddelijke en menselijke wetten : de menselijke wetten zijn tevreden met uiterlijke zaken, de goddelijke wetten eisen ook een ongeschonden en rechtzinnige zuiverheid en kuisheid, omdat God doordringt tot in ons gemoed. De goddelijke wet is als een spiegel, waarin wij de ondeugden van ons leven aanschouwen. Daarom zegt de Apostel : “De begeerlijkheid zou ik niet gekend hebben, indien de wet niet gezegd had : Gij zult niet begeren„ 2. Vermits de begeerlijkheid, de neiging tot het kwaad, die in de zonde haar oorsprong gevonden heeft, ons altijd bijblijft, begrijpen wij ook dat wij in zonde geboren worden. Daarom moeten we smekend onze toevlucht nemen tot Hem, die alleen ons kan zuiveren van de zondevlekken.

Wat is de begeerlijkheid ? #

Evenals de andere geboden, omvatten ook deze een verbod en een bevel. Wat het verbod aangaat, mag niemand denken dat ook die begeerlijkheid verboden is waar niet het minste kwaad in bestaat, zoals de begeerlijkheid van de geest tegen het vlees 3, of het verlangen ten allen tijde naar de bevelen van God 4, waar ook David ten zeerste naar verlangde.

De begeerlijkheid is een beweging en een kracht van het gemoed die de mensen doet verlangen naar bekoorlijke dingen die ze niet bezitten ; en zowel als de andere bewegingen van ons gemoed niet altijd slecht zijn, zo moet ook de begeerlijkheid niet altijd als zondig aanzien worden. Ze is niet zondig als we verlangen naar voedsel of drank, naar warmte als we kou hebben, of naar verfrissing als het warm is. Die goede begeerten zijn eigen aan de natuur en werden ons door God gegeven. Doch door de zonde van onze eerste ouders heeft de begeerlijkheid de grenzen van de natuur overschreden, en ze is zo slecht geworden dat zij ons dikwijls dingen doet verlangen die strijden met de geest en de rede.

De begeerlijkheid is nuttig voor de mens als ze geleid wordt door de rede. #

Als de begeerlijkheid beteugeld wordt en binnen de grenzen gehouden, is ze een kracht die veel nut oplevert. Vooreerst doet zij ons volhardende smeekbeden tot God sturen, om Hem te vragen wat wij meest begeren. Het gebed is de uitdrukking van onze begeerten. Als die goede begeerten ontbraken, zou er zoveel niet gebeden worden in de Kerk van God.

Ten tweede leert zij ons de weldaden van God meer waarderen : immers, hoe vuriger wij naar iets verlangen, des te duurbaarder en aangenamer wordt ons die zaak als we ze bekomen hebben.

En het genot dat we vinden in het voorwerp van onze begeerten, doet ons God met meer vroomheid danken.

Vermits het toegelaten is in sommige gevallen te begeren, moeten we noodzakelijk zeggen dat niet alle begeerlijkheid uit de boze is.

Hoe zegt de Apostel dat de begeerlijkheid zonde is ? #

De heilige Paulus zegt wel dat de begeerlijkheid zonde is 5 ; doch dit moeten we verstaan in dezelfde zin als de woorden van Mozes die hij aanhaalt 6. De uitdrukking die de Apostel gebruikt, bewijst dit duidelijk genoeg. In zijn brief aan de Galaten spreekt hij van de begeerlijkheid van het vlees : “Wandelt door de Geest, en gij zult de begeerlijkheid van het vlees niet involgen„ 7.

Welke begeerlijkheid wordt niet verboden ? #

De natuurlijke kracht van de begeerlijkheid, die beteugeld wordt en de grenzen niet te buiten gaat, is niet verboden ; veel minder nog is verboden de geestelijke en goede begeerlijkheid, die ons doet verlangen wat in strijd is met het vlees. De Heilige Schriftuur zet er ons zelfs toe aan : “Weest begerig naar mijn woorden„ 8 en “Komt tot mij, gij allen die begerig naar mij zijt„ 9.

Welke begeerlijkheid is verboden ? #

Niet de begeerlijkheid in zichzelf valt onder dit verbod, want die kunnen we zowel voor het goed als voor het kwaad gebruiken ; doch de boze begeerlijkheid is verboden, die begeerlijkheid van het vlees en neiging tot zonde genoemd wordt, en als ondeugd moet aanzien worden als we er in toestemmen.

Tegen het gebod strijdt alleen die drift van de begeerlijkheid die de Apostel begeerlijkheid van het vlees noemt ; de beweging van die begeerlijkheid houdt geen rekening met de rede, en blijft niet beperkt tussen de grenzen die God vastgesteld heeft.

De slechte begeerte is zonde. #

De slechte begeerte is zonde, ofwel omdat ze verlangt naar het kwaad : overspel, dronkenschap, moord, en andere dergelijke misdaden, waarover de Apostel zegt : “Laten wij het kwaad niet lusten, gelijk zij het gelust hebben„ 10, ofwel, als het voorwerp van de begeerte niet slecht is in zichzelf, omdat er een andere reden bestaat die niet toelaat er naar te verlangen ; zo zijn er zaken die we niet mogen bezitten omdat God of de Kerk het ons verbiedt. Hetgeen we niet mogen bezitten, mogen we natuurlijk ook niet begeren. Zo had God in het Oud Testament verboden het goud en het zilver te begeren waarvan de afgoden gemaakt waren 11. Om die reden ook is de begeerlijkheid zondig, als hetgeen we begeren aan een ander toebehoort, zoals zijn huis, zijn knecht of meid, zijn akker, zijn vrouw, zijn os of ezel en veel andere dingen ; omdat ze aan een ander toebehoren verbiedt de goddelijke wet ze te begeren; die begeerte is slecht en wordt tussen de grootste zonden gerekend als we er in toestemmen.

Waarin bestaat de boosheid van de begeerlijkheid ? #

Er bestaat zonde als de geest behagen vindt in de boze begeerten die in ons opgewekt worden, er in toestemt of er niet aan weerstaat ; dat leert ons de heilige Jacobus, als hij spreekt over de oorsprong en de ontwikkeling van de zonde : “Iedereen wordt door zijn eigen begeerlijkheid bekoord, weggetrokken en aangelokt. Vervolgens, als de begeerlijkheid ontvangen heeft, baart zij zonde ; en als de zonde bedreven wordt, baart zij de dood„ 12.

Betekenis van de twee laatste geboden. #

De woorden van de wet : Gij zult niet begeren, betekenen dat wij de begeerte moeten onderdrukken naar dingen die aan een ander toebehoren. De dorst van de begeerlijkheid naar andermans goed is onbegrensd en oneindig, en is niet te stillen, zoals er geschreven staat: “De gierigaard wordt door geld niet verzadigd„ 13, en bij Isaïas : “Wee hun die huis aan huis rijen en veld aan veld toevoegen„ 14.

Doch als we ieder woord van het gebod afzonderlijk uitleggen, zal daaruit gemakkelijker de lelijkheid en de grootheid van die zonde blijken.

Wat verstaan we door het woord huis in dit gebod ? #

De pastoor zal aan de gelovigen leren, dat het woord huis niet alleen het gebouw betekent dat we bewonen, maar gans de bezitting ; dit weten we door het gebruik en de gewoonte van de Heilige Schriftuur. In de Exodus lezen we, dat de Heer huizen gebouwd heeft voor de vroedvrouwen 15, hetgeen duidelijk betekent dat Hij hun bezittingen vermeerderd en vergroot heeft. Die uitleg van het woord huis leert ons, dat we niet te zeer naar geld mogen verlangen, en de naaste niet mogen benijden om zijn rijkdom, macht of adel, maar dat we moeten tevreden zijn met onze toestand zoals hij is, hij zij dan nederig of verheven. We moeten ook begrijpen dat het niet toegelaten is de glorie van anderen te begeren, want die glorie maakt deel uit van zijn huis.

Wat betekenen de woorden os en ezel ? #

De volgende woorden : zijn os en zijn ezel, tonen ons dat het niet alleen verboden is de grote bezittingen van de naaste te begeren, zoals zijn huis, zijn adelen zijn glorie, maar ook de kleine, zowel levende als levenloze.

Welke dienaars worden hier bedoeld ? #

Volgen dan de woorden : zijn knecht en zijn meid. Daardoor moeten we verstaan zowel de gevangenen als de andere dienaars of slaven, die we, zomin als de andere bezittingen, mogen begeren. Vrije mensen, die uit eigen beweging dienen, om wille van het loon, of uit liefde en genegenheid, mag men niet omkopen of aanzetten door woorden, schone vooruitzichten, beloften of geschenken, om de dienst te verlaten die ze vrijwillig aangenomen hebben. En als die dienaars hun meesters moesten verlaten vooraleer de vastgestelde tijd verlopen is, dan moet men hen verwittigen dat zij, volgens dit gebod, verplicht zijn naar hun meesters weer te keren.

Waarom wordt de naaste vermeld in dit gebod ? #

In dit gebod wordt de naaste vermeld, om nog beter te doen uitschijnen hoe verkeerd de mensen handelen als ze begerige blikken werpen op de nabijgelegen akker, of het huis van hun gebuur, of iets anders dat er bij hoort. De gebuurschap zou een reden van vriendschap moeten zijn, maar door de schuld van de begeerlijkheid gaat ze dikwijls van genegenheid tot haat over.

Men zondigt niet tegen dit gebod, als men tegen billijken prijs iets verlangt te kopen. #

Men overtreedt echter geenszins dit gebod, als men zaken, die te koop gesteld zijn, verlangt te kopen of werkelijk koopt tegen billijken prijs. Immers, daardoor benadeelt men de naaste niet, maar bewijst men hem eerder dienst, vermits het geld hem nuttiger zal zijn dan de zaken die hij te koop stelt.

Betekenis van het gebod : ge zult de vrouw van uw naaste niet begeren. #

Op het gebod dat ons verbiedt het goed van anderen te begeren, volgt een ander dat verbiedt andermans vrouw te verlangen. Daardoor is niet alleen de zondige begeerte verboden van een overspeler naar de vrouw van een ander, maar ook van een man die de vrouw van een ander wil huwen. In de tijd dat de scheidingsbrief toegelaten was, kon het gemakkelijk gebeuren dat iemand een vrouw huwde die door haar man verstoten was. Opdat de mannen daarin geen reden zouden vinden om hun vrouwen te verlaten, en de vrouwen zich niet met opzet lastig zouden gedragen om door hun man verstoten te worden, heeft de Heer dit gebod gegeven. Nu echter is die zonde nog groter geworden, vermits niemand een gehuwde vrouw mag huwen zolang haar man leeft, ook al werd ze door hem verstoten. Bijgevolg zou iemand, die de vrouw van een ander begeert, gemakkelijk van de ene slechte begeerte in de andere vallen : ofwel zal hij verlangen naar de dood van die man, ofwel zal hij overspel willen bedrijven. Hetzelfde is waar voor verloofde vrouwen, ook die mag men niet begeren, vermits zij die de verloving willen verbreken, de heiligste band van getrouwheid schenden. En zowel als het verboden is een vrouw te begeren die met een ander gehuwd is, zo is het ook niet toegelaten een vrouw te willen huwen die aan de dienst van God toegewijd is.

Als iemand denkt dat een vrouw haar man verloren heeft, zondigt hij niet met haar ten huwelijk te vragen. #

Als iemand een gehuwde vrouw wil huwen, denkende dat ze ongehuwd is, en haar zeker niet ten huwelijk zou vragen als hij wist dat zij niet meer vrij is, dan zondigt hij zeker niet tegen dit gebod. Dit is het geval geweest met Pharao en Abimelech, die Sara als vrouw wilden hebben omdat zij niet wisten dat zij de vrouw van Abraham was maar haar als zijn zuster aanzagen.

Wat legt dit gebod ons op ? #

Om de middelen aan te wijzen die ons van de begeerlijkheid kunnen genezen, moet de pastoor ook het tweede deel van het gebod uitleggen : dat tweede deel zegt ons dat, als de rijkdommen ons toestromen, wij ons hart er niet mogen aan hechten, en dat wij moeten bereid zijn er afstand van te doen en ons geld te gebruiken om de nood van de armen te verhelpen, om ons meer met vroomheid en godsdienst te kunnen bezig houden ; en als we geen geld hebben, dat wij de armoede geduldig en blijmoedig moeten verdragen. Als we zelf vrijgevig zijn in het uitdelen van onze eigen goederen, dan zullen we ongetwijfeld ook de begeerte naar het goed van anderen kunnen bedwingen.

Over de lof van de armoede en het misprijzen van de rijkdom zal de pastoor gemakkelijk in de Heilige Schriftuur en bij de heilige Vaders vele gegevens vinden die hij aan de gelovigen kan mededelen.

Ook beveelt God ons, door dit gebod, met vurige ijver en grote begeerte te wensen dat zijn Wil geschiede en niet de onze, zoals in het gebed van de Heer gezegd wordt. God wil vooral dat wij heilig worden, dat wij ons hart oprecht bewaren, zuiver van alle vlekken en ongeschonden, en ons oefenen in de werken van de geest die strijden tegen de lichamelijke zinnen ; dat wij de begeerten van de zinnen onderdrukken en, onder leiding van de rede en de geest, de rechte weg volgen in het leven ; eindelijk, dat wij de zinnen die voedsel geven aan onze begeerten en driften, met geweld bedwingen.

Beschouwingen die helpen om de begeerlijkheid te onderdrukken. #

Om de gloed van de begeerlijkheid uit te doven, is het ook nuttig de onheilen voor ogen te hebben die er uit voortkomen.

Een eerste gevolg is, dat de zonde met volle kracht en macht in onze ziel heerst als wij dé begeerlijkheid involgen ; daarom zegt de Apostel : “Laat de zonde niet in uw sterfelijk lichaam heersen, zodat gij aan zijn begeerlijkheden zoudt gehoorzamen„ 16. Als wij aan de begeerlijkheid weerstaan, dan nemen ook de krachten van de zonde af ; doch als we er aan toegeven, dan verjagen we God, uit zijn rijk en leiden er de zonde binnen.

Een tweede nadeel is, dat uit de begeerlijkheid, als uit een bron, alle zonden voortvloeien, zoals de heilige Jacobus leert 17. En ook de heilige Johannes zegt : “Al wat in de wereld is, is begeerlijkheid van het vlees en begeerlijkheid van de ogen en hovaardij van het leven„ 18.

En een derde gevolg is, dat het juiste oordeel van het verstand beneveld wordt door de begeerlijkheid. Door de duisternis van die begeerten worden de mensen verblind, en beginnen ze te denken, dat al wat zij verlangen, eerlijk en schoon is.

Tenslotte onderdrukt de kracht van de begeerlijkheid het woord van God, dat door God, de grote landman, in onze zielen gezaaid werd. Zo lezen we bij de heilige Marcus : “Anderen zijn er, die tussen de doornen gezaaid worden : het zijn zij die naar het woord luisteren, en de zorgen van de wereld en de verleiding van de rijkdom en de begeerten omtrent de andere dingen, komen binnen en verstikken het woord, en het wordt onvruchtbaar„ 19.

Wie zondigt vooral tegen dit gebod ? #

Degenen die meest te strijden hebben tegen de begeerlijkheid zal de pastoor met bijzondere zorg opwekken tot het onderhouden van dit gebod. Daartoe behoren zij die behagen zoeken in oneerlijk vermaak, of zich te veel overgeven aan het spel ; de kooplieden die verlangend uitzien naar het duur leven en de schaarste van de levensmiddelen, en die slecht kunnen verdragen dat er buiten hen nog anderen zijn die kopen en verkopen, omdat die hun beletten hun prijzen op te jagen of onder de prijs te kopen ; zo zondigen ook degenen die de nood van anderen begeren, om meer winst te kunnen maken met te kopen of te verkopen.

De soldaten zondigen als zij naar oorlog verlangen om te mogen stelen ; de geneesheren, die verlangen naar ziekten ; de rechtsgeleerden, die naar overvloed van processen en geschillen verlangen ; de werklieden die, uit winstbejag, wensen dat al wat nodig is voor het leven duur zou verkocht worden, omdat zij dan meer kunnen winnen. En zwaar zondigen ook zij die lof en glorie najagen, ook ten koste van de goede naam van anderen, vooral als het laffe en waardeloze mensen zijn ; want goede naam en eer is de beloning van deugd en werkzaamheid, niet van lafheid en ledigheid.


  1. Matth. V, 27, 28. ↩︎

  2. Rom. VII, 7. ↩︎

  3. Gal. V, 17. ↩︎

  4. Ps. CXVIII, 20. ↩︎

  5. Rom. VII, 20. ↩︎

  6. Exod. XX, 17. ↩︎

  7. Gal. V, 16. ↩︎

  8. Sap. VI, 12. ↩︎

  9. Eccli. XXIV, 26. ↩︎

  10. I Cor. X, 6. ↩︎

  11. Deut. VII, 25. ↩︎

  12. Jac. I, 14, 15. ↩︎

  13. Eccles. V, 9. ↩︎

  14. Is. V, 8. ↩︎

  15. Exod. I, 21. ↩︎

  16. Rom. VI, 12. ↩︎

  17. Jac. I, 14. ↩︎

  18. I Jo. II, 16. ↩︎

  19. Marc. IV, 18. ↩︎