ACHTSTE GEBOD. #
Ge zult tegen uw naaste geen valse getuigenis geven.
Nut van dit gebod. #
Het is niet alleen nuttig, maar ook noodzakelijk, voortdurend dit gebod uit te leggen en te wijzen op de plichten die het ons oplegt ; dat leert ons de heilige Jacobus, in deze woorden : “Wie niet zondigt in woorden, is een volmaakt man„ 1, en verder : “De tong is een klein lichaamsdeel en kan op grote dingen roemen. Zie welke kleine vonk een grote hoop hout aansteekt„ 2, en die gedachte ontwikkelt hij voort. Daaruit leren we twee dingen. Ten eerste, dat de zonde door de tong zeer algemeen is ; dat bevestigt ook de profeet : “Ieder mens is een leugenaar„ 3, alsof alleen deze zonde door alle mensen bedreven wordt. Ten tweede, dat uit die zonde oneindig veel kwaad voortkomt, vermits, door de schuld van de kwaadspreker, rijkdom, eer, leven en zelfs de zaligheid verloren gaat ; en dat gevaar bedreigt zowel degene die beledigd wordt, omdat hij de belediging niet geduldig kan dragen en de moed niet heeft van alle wraak af te zien, als degene die beledigt, omdat hij, door misplaatste schaamte en een verkeerde opvatting van zijn eigen eer, er niet kan toekomen voldoening te geven aan hem die hij gekwetst heeft. Daarom moet men, bij deze gelegenheid, de gelovigen aanzetten tot dankbaarheid, omdat God door dit heilzaam gebod de valse getuigenis verboden heeft ; dit gebod belet ons niet alleen anderen onrecht aan te doen, maar beschermt ons ook tegen de belediging van anderen.
Betekenis van dit gebod. #
Bij de uitleg van dit gebod zullen we op dezelfde wijze te werk gaan als voor de andere geboden. We zullen er de twee delen van beschouwen, het eerste, dat verbiedt valse getuigenis te geven, het tweede dat ons oplegt alle veinzerij en bedrog van kant te zetten en onze woorden en daden naar de zuivere waarheid te richten. Aan die plicht herinnert ook de Apostel in zijn brief aan de Ephesiërs: “Dan zullen wij de waarheid in liefde betrachten en alleszins in Hem opwassen„ 4.
Wat wordt hier vooral verboden ? #
Alhoewel men door valse getuigenis verstaat al wat, ten goede of ten kwade, over iemand gezegd wordt tegen de waarheid, zowel vóór als buiten het gerecht, toch wordt, in het eerste deel van dit gebod, vooral bedoeld de getuigenis die voor het gerecht afgelegd wordt, tegen de waarheid, en bevestigd onder eed. Want de getuige zweert bij God, en omdat hij zo getuigt en de naam van God aanroept, heeft zijn woord meer kracht en waarde. Daarom is zijn getuigenis zo gevaarlijk, daarom ook wordt ze zo uitdrukkelijk verboden. Immers, een getuigenis die onder eed bevestigd wordt, mag de rechter zelf niet verwerpen, ten ware de getuigen om wettige redenen konden geweigerd worden, of hun oneerlijkheid en verdorvenheid gekend zijn; de wet van God zelf gebiedt toch dat door het woord van twee of drie getuigen elke zaak zou uitgemaakt worden. 5.
Opdat de gelovigen het gebod goed begrijpen, moet men hun ook uitleggen wie de naaste is, tegen wie men geen valse getuigenis mag geven.
Wie wordt hier bedoeld door het woord naaste ? #
Uit de lering van Christus leren we dat alwie onze hulp nodig heeft, onze naaste is, hij zij dan bloedverwant of onbekende, medeburger of vreemde, vriend of vijand. Men mag dus niet denken dat het toegelaten is tegen de vijanden valse getuigenis te geven, vermits God ons beveelt hen lief te hebben. En vermits ieder in zekeren zin zijn eigen naaste is, mag ook niemand over zichzelf valse getuigenis geven ; wie dit zou doen, zou daardoor zich schandvlekken en onteren, en bijgevolg zichzelf ongelijk aandoen, en ook de kerk waarvan hij een lidmaat is ; gelijk ook degenen, die zelfmoord plegen, de samenleving benadelen. Dit leert ons de heilige Augustinus : “Zij die het gebod niet begrijpen, zouden kunnen menen dat het niet verboden is tegen zichzelf valse getuigenis te geven, omdat er gezegd wordt : tegen uw naaste. Nochtans, wie tegen zichzelf valse getuigenis geeft, mag niet denken dat hij vrij van zonde is, vermits we onze naaste beminnen zoals onszelf.„
Het is niet toegelaten valse getuigenis te geven of te liegen in het voordeel van de naaste. #
Omdat het verboden is de naaste te benadelen door valse getuigenis, mag men niet besluiten dat het tegenovergestelde toegelaten is, dat we een valse eed zouden mogen doen om enig nut of voordeel te verschaffen aan degenen die, door de natuur of de godsdienst, met ons nauw verbonden zijn. Niemand mag zich met leugen of bedrog behelpen, veel minder nog met een valse eed. Daarom schrijft de heilige Augustinus, in zijn brief aan Crescentius over de leugen, dat de leugen onder de valse getuigenissen moet gerekend worden, ook als men liegt om iemand te loven. Hij volgt daarin de lering van de Apostel, die zegt : “Wij worden dan ook betrapt als valse getuigen van God, daar wij tegen God getuigd hebben dat Hij de Christus zou opgewekt hebben, hoewel Hij Hem niet. zou opgewekt hebben als de doden niet verrijzen„ 6, en voegt er bij : “De Apostel noemt het valse getuigenis, als iemand een leugen zou zeggen om lof te geven aan Christus„
Gevolgen van de valse getuigenis. #
Met een mens te willen bevoordelen, benadeelt men dikwijls een ander. De valse getuigenis is zeker een oorzaak van dwaling voor de rechter, die, misleid door de valse getuigen, een vonnis uitspreekt dat in strijd is met het recht en in het voordeel van het onrecht. Ook gebeurt het als iemand een zaak gewonnen heeft dank aan een valse getuigenis, en ongestraft bleef, dat hij overmoedig wordt door zijn onrechtvaardige overwinning en voortgaat met valse getuigen om te kopen en te gebruiken, om, met hun hulp, te bereiken al wat hij verlangt.
Voor de getuige zelf is deze zonde zeer nadelig, omdat hij bij degene die hij geholpen en gered heeft door zijn valse eed, als onbetrouwbaar en meinedig gekend staat, en ook omdat hij, door het welgelukken van zijn bedrog, van dag tot dag stoutmoediger en onbeschaamder wordt in de misdaad.
Dit gebod verbiedt alle bedrog in rechtszaken en alle leugen. #
Niet alleen wordt bedrog, leugen en meineed verboden aan de getuigen, maar ook aan de aanklagers, schuldigen, verdedigers, bekenden, zaakgelastigden, advocaten, en aan allen die deel hebben in het vonnis.
En niet alleen vóór het gerecht, maar ook daarbuiten, verbiedt God alle getuigenis die aan een ander kan nadeel of last veroorzaken. De Leviticus, die herhaaldelijk op dit gebod terugkomt, zegt immers : “Ge zult niet stelen, niet liegen en uw naaste niet bedriegen„ 7, zodat het niet te betwijfelen valt dat God door dit gebod alle leugen veroordeelt ; dat bevestigt ook David, zo duidelijk als het maar zijn kan : “Allen die leugentaal spreken, zult Gij vernielen„ 8.
Ook het kwaadspreken wordt verboden. #
Dit gebod verbiedt niet alleen de valse getuigenis, maar ook de verderfelijke gewoonte en drift van kwaad te spreken ; het is ongelooflijk hoe talrijk en hoe groot de nadelige gevolgen zijn die daar uit voortkomen. Op vele plaatsen van de Heilige Schriftuur wordt de zonde van heimelijk kwaadspreken over de naaste veroordeeld : “Met kwaadsprekers wilde ik niet eten„ 9 zegt David ; en de heilige Jacobus : “Broeders, spreekt geen kwaad over elkander " 10. En niet alleen de voorschriften van de Heilige Schriftuur maar ook de voorbeelden die wij er in aantreffen, tonen de grootheid van die zonde aan. Aman hitste, door verzonnen misdaden, Assuerus zodanig tegen de Joden op, dat deze een bevel gaf heel het volk uit te roeien. Zulke voorbeelden vindt men op vele plaatsen van de Heilige Schriftuur ; de priesters zullen die met zorg aanhalen om aan de gelovigen een levendige afschrik te geven van die zonde.
Wie moeten we als kwaadsprekers aanzien ? #
Om heel de uitgestrektheid van dit kwaad te begrijpen, moet men weten dat de eer van de naaste niet alleen gekrenkt wordt door laster, maar ook met zijn fouten te vergroten en te overdrijven. Als iemand een verborgen fout bedreven heeft, die zijn goeden naam zou benemen als ze gekend was, dan zou men achter klap en kwaadsprekerij bedrijven met die zonde bekend te maken in omstandigheden of aan personen die de bekendmaking volstrekt niet vereisen. Het ergst van al zondigt men door kwaadspreken, als men laster verspreidt tegen de Katholieke lering of haar predikers ; en even erg is het, de lof te verkondigen van de leermeesters van valse leringen en dwalingen.
Men zondigt door kwaadspreken als men kwaadsprekers aanhoort, of twist zaait tussen vrienden. #
Bij de kwaadsprekers mag men ook gerust rekenen — en ze zijn niet vreemd aan hun schuld — degenen die een gewillig oor lenen aan de kwaadsprekers en lasteraars, en hen niet tegenspreken maar gaarne met hen instemmen. “Het is niet gemakkelijk te zeggen, zo schrijven de heilige Hieronymus en Bernardus, wat meest afkeuring verdient : laster vertellen, of laster aanhoren„… Er zouden immers geen kwaadsprekers zijn, als er geen luisteraars waren.
Tot die soort behoren ook degenen die, door hun listen, de mensen veredelen en tegen elkander opjagen, en er plezier in vinden, twist te zaaien. De innigste vriendschappen en betrekkingen verbreken ze door hun verzinsels, de beste vrienden brengen ze tot onverzoenbare vijandschap en zelfs tot strijd. God heeft een afkeer van dat kwaad : “Ge zult geen aanklager en geen kwaadstoker zijn bij het volk ” 11. Zo waren er velen tussen de raadslieden van Saul, die zijn gunst van David zochten af te keren en de koning tegen hem. ophitsten.
Dit gebod verbiedt ook de vleierij. #
Tegen dit gebod zondigen ook de vleiers en flemers, die met hun zoete woorden, waar ze niets van menen, de oren strelen en in het hart binnendringen bij degenen van wie ze de gunst, het geld of een erepost zoeken te bemachtigen ; “wat slecht is noemen zij goed, en wat goed is, kwaad ”,zegt de profeet 12. David vermaant ons, dat we zulke mensen uit ons gezelschap moeten verwijderd houden en wegjagen “De rechtvaardige zal mij berispen en de waarheid zeggen met barmhartigheid ; maar de zondaar zal mijn hoofd niet zalven met olie ” 13. Het is wel waar dat die vleiers geen kwaad spreken over de naaste, en toch veroorzaken zij hem veel nadeel, want, met zijn fouten te prijzen, hebben zij er schuld aan dat hij in zijn ondeugden volhardt zolang hij leeft.
Natuurlijk is de vleierij nog groter kwaad als ze gebruikt wordt om het ongeluk en de ondergang van de naaste te bewerken. Saul verlangde dat David de woede en het zwaard van de Filistijnen zou trotseren, in de hoop dat hij zou gedood worden ; bij die gelegenheid vleide hij David met deze woorden : “Zie, ik zal u mijn oudste dochter Merob als bruid geven ; gedraag u kloek als een man, en strijd de strijd van de Heer ” 14. En ook de Joden spraken Christus aan met deze bedrieglijke woorden : “Meester, wij weten dat Gij oprecht zijt en de weg van God in waarheid leert ” 15.
Het is verderfelijk, een vriend te vleien als hij gevaarlijk ziek is. #
Doch veel verderfelijker nog is de taal van vrienden, bloedverwanten en nabestaanden, die aan een zieke in stervensnood de verzekering geven dat er niet het minste gevaar van sterven is ; die hem aanzetten om vrolijk en blij te zijn, en hem een afschrik geven van de biecht, omdat die al te droevige gedachten zou wekken ; die hem beletten zich bezig te houden met het beschouwen van de uiterste gevaren waarin hij zich bevindt.
Alle leugen moet gevlucht worden, maar toch vooral de leugen die ernstig nadeel kan veroorzaken. Doch dan bijzonder is de leugen een grote boosheid, als men tegen de godsdienst of over godsdienstige zaken liegt.
Men zondigt tegen dit gebod door smaadschriften, leugen uit scherts of om beterswil, en door schijnheiligheid. #
Men beledigt God ook grotelijks door de laster en de kwaadsprekerij die men neerschrijft in smaadschriften en andere schriften van die aard.
Het is ook onbetamelijk te liegen uit scherts of om beterswil, zelfs als niemand daar voordeel of nadeel bij heeft. De Apostel vermaant ons immers: “Legt de leugen af en spreekt waarheid„ 16. Want daardoor ontstaat de neiging tot veelvuldige en grotere leugens, door die leugens, die men uit scherts vertelt, krijgt men de gewoonte van te liegen, en wordt men als leugenaar aanzien ; en zo komt men er toe voortdurend te zweren om te doen geloven wat men zegt.
Eindelijk wordt de schijnheiligheid veroordeeld door het eerste deel van dit gebod, niet alleen de schijnheiligheid in woorden, maar ook in daden. Immers zowel de woorden als de werken geven te kennen wat er in het hart van de mens omgaat. Hierom was het dat de Heer de Farizeeën dikwijls berispte en hen huichelaars noemde.
Zo hebben we uitgelegd hetgeen dit gebod verbiedt; nu moeten we nog behandelen hetgeen voorgeschreven wordt.
Wat schrijft dit gebod voor over de rechtszaken ? #
Het eerste voorschrift van dit gebod is, dat de rechtszaken rechtvaardig en volgens de wetten behandeld worden, en dat niemand mag trachten zaken tot zich te trekken die hem niet toekomen. Het is niet toegelaten andermans huisknecht te oordelen, zegt de Apostel 17, omdat men geen oordeel kan vellen zonder de zaak te kennen. Tegen dit gebod zondigde de raad van priesters en schriftgeleerden die de heilige Stefanus gevonnist heeft, 18 zowel als de magistraten van Philippe, waarover de Apostel zegt : “Zij hebben ons in ’t openbaar gegeseld, zonder vonnis, alhoewel wij Romeinen zijn, en in de gevangenis geworpen. En nu werpen zij ons in ’t geniep buiten !” 19. De rechters mogen geen onschuldigen veroordelen, geen schuldigen vrijspreken ; ze mogen zich niet laten omkopen, zich niet laten beïnvloeden door haat of genegenheid. Zo vermaant ook Mozes de ouderlingen, die hij als rechters van het volk aangesteld had : “Zijt rechtvaardig in uw oordeel, zowel voor medeburgers als voor vreemdelingen. Er zal geen onderscheid van personen zijn ; ge zult de kleine aanhoren, zowel als de grote ; gij zult niemands persoon aanzien, want gij oordeelt in de plaats van God ” 20.
Schuldigen, die door een wettigen magistraat ondervraagd worden, mogen niet liegen. #
God wil dat de schuldigen de waarheid bekennen als ze in een rechtsgeding ondervraagd worden. Die bekentenis is een getuigenis en een verheerlijking van de lof en de glorie van God, volgens het woord van Josue, die Achan aanzette om de waarheid te bekennen : “Mijn zoon, geef glorie aan God, de Heer van Israël, beken en leg me uit wat ge gedaan hebt, en verberg het me niet ” 21.
Plicht van de getuigen. #
Vermits dit gebod op de eerste plaats toepasselijk is op de getuigen, moet de pastoor met zorg over hun plichten handelen. Want dit gebod verbiedt niet alleen de valse getuigenis, maar gebiedt ook de waarheid te zeggen. De ware getuigenis is immers van het allergrootste nut in menselijke zaken, vermits er talloze dingen zijn die we niet kunnen kennen, zo we ze niet van betrouwbare getuigen vernemen. Daarom is er niets zo noodzakelijk als de waarheid der getuigenissen in die zaken die we zelf niet kennen en die ons toch niet onbekend mogen blijven. Daarover zegt de heilige Augustinus : “Hij die de waarheid verbergt is even schuldig als hij die leugentaal spreekt ; de eerste wil zich niet nuttig maken, de tweede verlangt te benadelen„. Buiten het gerecht is het soms wel toegelaten de waarheid te verzwijgen, doch vóór het gerecht, als de getuige wettig ondervraagd wordt door de rechter, moet heel de waarheid bekend gemaakt worden. Toch mogen de getuigen niet te veel op hun geheugen betrouwen, en niet met zekerheid bevestigen wat ze zelf niet zeker weten.
Vallen nog onder toepassing van dit gebod : de verdedigers en advocaten, de pleiters en aanklagers.
Hoe moeten de advocaten en verdedigers hun taak vervullen ? #
Ze zullen hun hulp en bijstand niet weigeren aan de mensen die in nood zijn, en de arme welwillend ter hulp komen ; ze zullen de verdediging van onrechtvaardige zaken niet opnemen, en de geschillen niet verlengen door laster noch onderhouden door gierigheid. Hun ereloon zullen ze vaststellen volgens recht en billijkheid.
Hoe moeten de pleiters en aanklagers hun taak vervullen ? #
De pleiters en aanklagers moet men vermanen, dat ze niemand door valse beschuldigingen in gevaar mogen brengen uit liefde, haat of begeerlijkheid.
Eindelijk gebiedt God aan alle vrome mensen, altijd rechtzinnig te zijn en de waarheid te spreken in hun bijeenkomsten en samenspraken ; ze mogen niets zeggen dat de goede naam van iemand kan kwetsen, zelfs niet over degenen die hen beledigd en onrecht aangedaan hebben. Ze moeten altijd voor ogen hebben dat ze met elkander verenigd en verbonden zijn als ledematen van een zelfde lichaam.
Hoe kan men de gelovigen overtuigen van de lelijkheid der leugen ? #
Opdat de gelovigen gemakkelijker de leugen zouden vermijden, zal de pastoor hun de lelijkheid en schande van die zonde voorhouden. In de Heilige Schriftuur wordt de duvel “de vader van de leugentaal„ genoemd ; de duivel “hield geen stand in de waarheid„ 22, daarom is hij een leugenaar en de vader van de leugen.
De pastoor zal ook wijzen op de nadelige gevolgen van de leugen ; en vermits die gevolgen talloos zijn, zal hij er de voornaamste van aanduiden, die de bron zijn van alle onheilen. Vooreerst leren we, uit het getuigenis van Salomon, hoezeer de leugenaar God beledigt en de haat van God verdient : “Er zijn zes dingen die de Heer haat, en het zevende verfoeit zijn ziel : verwaande ogen, een leugenachtige tong, handen die onschuldig bloed vergieten, een hart dat zich bezig houdt met slechte gedachten, voeten die snel zijn om het kwaad na te lopen, een mens die leugentaal spreekt en een valse getuige„ 23. Als iemand de haat van God verdient, wie zal hem dan kunnen bevrijden van de zwaarste straffen ?
Nadelige gevolgen van de leugen voor de samenleving. #
Wat is schandiger en afschuwelijker, dan, zoals de heilige Jacobus zegt, met diezelfde tong “waarmee wij de Heer en Vader zegenen, de mens te vervloeken die naar het evenbeeld van God gemaakt is„ zodat “de bron uit dezelfde ader het zoet en het bitter water laat wellen„ 24. De tong die eerst lof en glorie aan God gegeven heeft, wil Hem daarna smaad en oneer aandoen met te liegen.
Zo komt het, dat de leugenaars niet toegelaten worden tot het bezit van de hemelse zaligheid. David stelt de vraag aan God: “Heer, wie zal in uw tent wonen ?„ en de Heilige Geest antwoordt hem : “Degene die waarheid spreekt in zijn hart, en die geen bedrog doet met zijn tong„ 25
Doch het grootste nadeel van de leugen is, dat die ziekte haast ongeneesbaar is. Immers, de zonde die we bedrijven met iemand vals te beschuldigen, of met de goede naam van de naaste te benemen, wordt niet vergeven zolang de lasteraar geen eerherstel geeft aan degene die hij gelasterd heeft. Maar dat juist valt de mensen zo zwaar, omdat ze, zoals we reeds gezegd hebben, door valse schaamte en een verkeerde opvatting van hun waardigheid, daarvan weerhouden worden. Zo is het niet te betwijfelen dat degenen, die in die zonde leven, veroordeeld zijn tot de eeuwige straffen van de hel. En niemand moet hopen dat hij vergiffenis zal bekomen van zijn lastertaal of kwaadsprekerij zonder voldoening te geven aan de mens wiens eer en goeden naam hij benomen heeft, openlijk vóór het gerecht, of ook in private bijeenkomsten.
En de gevolgen van deze zonde blijven niet beperkt tot degene die ze bedrijft, ze strekken zich ook tot de anderen uit ; want bedrog en leugen breken het vertrouwen en de waarheid, die de noodzakelijke banden zijn van de menselijke samenleving ; eens dat die wegvallen, volgt de hoogste levensverwarring, zodat de mensen op duivels gaan gelijken.
De pastoor zal ook leren dat men moet vermijden veel te spreken ; daardoor vermijdt men de andere zonden en is men beveiligd tegen de leugen, terwijl degenen die veel spreken ook gemakkelijk zullen liegen.
IJdele verontschuldigingen van de leugen. #
De pastoor moet de dwaling uitroeien van degenen die hun ijdele praat verontschuldigen en de leugen willen verdedigen door het voorbeeld van voorzichtige mensen, aan wie het eigen is, zo beweren ze, op tijd te liegen. Hij zal hun zeggen — en dat is de waarheid — dat “de voorzichtigheid van het vlees de dood is„ 26. Hij zal zijn toehoorders aanzetten, om in moeilijkheden en nood betrouwen te stellen op God, en hun toevlucht niet te nemen tot de leugen ; want zij die dat middel gebruiken, bewijzen daardoor dat ze meer verwachten van hun eigen voorzichtigheid dan van de Voorzienigheid van God.
Er zijn er die de schuld van hun leugen werpen op degenen die hen ook belogen hebben ; men zal hun antwoorden dat de mens zichzelf niet mag wreken, en het kwaad niet met kwaad mag vergelden 27, maar eerder het kwaad moet overwinnen door het goed 28. Zelfs als de wraak toegelaten was, dan zou het nog niet nuttig zijn zich te wreken tot zijn eigen nadeel ; en wie liegt, doet zichzelf groot nadeel aan.
Zijn er die een verontschuldiging zoeken in de menselijke zwakheid en krankheid, dan zal men hun herinneren dat God gebiedt zijn hulp af te smeken en niet toe te geven aan de zwakheid van de menselijke natuur.
Ook de gewoonte wordt ingeroepen als verontschuldiging ; daar moet men op antwoorden dat zij die gewoon zijn te liegen, hun best moeten doen om de gewoonte aan te nemen van de waarheid te zeggen, vooral omdat zij die zondigen uit gewoonte, hun schuld nog zwaarder maken.
Men mag niet liegen omdat anderen het ook doen. #
Velen ook willen hun fout verschonen door het voorbeeld van anderen, die de gewoonte hebben van leugen en meineed ; men moet hun zeggen dat ze ongelijk hebben, dat ze de bozen niet moeten navolgen maar berispen en verbeteren ; doch als ze zelf liegen, dan zal hun woord minder gezag hebben om anderen te berispen.
En nog anderen zoeken zich te verdedigen omdat ze dikwijls nadeel ondervonden hebben als ze de waarheid zegden ; de priesters zullen hun antwoorden dat dit geen verdediging is maar eerder een beschuldiging, vermits de christen mens moet bereid zijn liever alle verlies te ondergaan dan te liegen.
Men mag ook niet liegen om te schertsen of om er voordeel uit te halen. #
Er blijven nog twee verontschuldigingen over die men aanbrengt : sommigen zeggen dat ze liegen om te lachen, anderen, omdat ze er voordeel in zien : ze zouden niet goed kunnen kopen of verkopen zonder te liegen, zo beweren ze. Ook die twee dwalingen moet de pastoor weerleggen : aan de eersten zal hij leren dat die leugens de gewoonte van te zondigen versterkt, en dat we over elk ijdel woord rekenschap zullen te geven hebben. De anderen zal hij nog strenger berispen, omdat ze zichzelf veroordelen door de verontschuldiging die zij aanbrengen : ze bewijzen immers daardoor dat ze niet het minste gezag of waarde hechten aan de woorden van Jezus: “Zoekt eerst het rijk van God en zijn gerechtigheid, en al het andere zal er u bijgegeven worden„ 29.
-
Jac. III, 2. ↩︎
-
Jac. III, 5. ↩︎
-
Ps. CXV, 11. ↩︎
-
Eph. IV, 15. ↩︎
-
Deut. XIX, 15 ; Matth. XVIII, 16. ↩︎
-
I Cor. XV, 15. ↩︎
-
Levit. XIX, 11. ↩︎
-
Ps. V, 7. ↩︎
-
Ps. C, 5. ↩︎
-
Jac. IV, 11. ↩︎
-
Levit. XIX, 16. ↩︎
-
Is. V, 20. ↩︎
-
Ps. CXL, 5. ↩︎
-
I Reg. XVIII, 17. ↩︎
-
Matth. XXII, 16. ↩︎
-
Eph. IV, 25. ↩︎
-
Rom. XIV, 4. ↩︎
-
Act. VI, 9. ↩︎
-
Act. XVI, 37. ↩︎
-
Deut. I, 16, 17. ↩︎
-
Jos. VII, 19. ↩︎
-
Jo. VIII, 44. ↩︎
-
Prov. VI, 16. ↩︎
-
Jacob. III, 9, 11. ↩︎
-
Ps. XVI, 1, 3. ↩︎
-
Rom. VIII, 6. ↩︎
-
Rom. XII, 17. ↩︎
-
Rom. XII, 21. ↩︎
-
Matth. VI, 33. ↩︎