Zesde Gebod

ZESDE GEBOD. #

Gij zult geen overspel bedrijven.

Wat betekent dit gebod, en hoe moet het behandeld worden ? #

Tussen man en vrouw ligt een zeer innige band, en niets kan hun aangenamer zijn dan te weten dat zij elkaar beminnen met wederzijdse en tedere liefde, Doch het tegendeel is ook waar : niets kan voor hen pijnlijker zijn dan te ondervinden dat de liefde, die hun wettig verschuldigd is, aan een ander gegeven wordt. Het is dan redelijk en natuurlijk dat, na het gebod dat het leven van de mens beschermt tegen de moord, een gebod volgt dat over het overspel handelt, opdat niemand, door de misdaad van overspel, de heilige en eerbare band van het huwelijk, die een bron is van liefde, zou durven schenden of uiteenrukken.

Toch moet de pastoor, bij het behandelen van dit onderwerp, uiterst voorzichtig en behoedzaam zijn, en slechts met bedekte woorden spreken over die zaak, die eer bescheidenheid vraagt dan overvloedige welsprekendheid. Als hij te uitvoerig en breed wil uitleggen hoe de mensen tegen dit gebod zondigen, dan is het te vrezen dat zijn woorden de drift zullen ophitsen in plaats van ze te beteugelen.

Wat omvat dit gebod ? #

Dit gebod omvat vele zaken die niet mogen verwaarloosd worden, en die de pastoor op het gepaste ogenblik zal uitleggen. Het bestaat uit twee delen : het eerste verbiedt uitdrukkelijk het overspel, het tweede legt ons de zuiverheid op van ziel en lichaam,

Wat wordt hier verboden onder de naam van overspel ? #

We beginnen met uit te leggen wat verboden is. Men bedrijft overspel als men een wettig huwelijk schendt, hetzij men zijn eigen bed onteert, of dat van een ander. Als een gehuwde man met een ongehuwde vrouw zondigt, breekt hij zijn eigen huwelijkstrouw ; zondigt een ongehuwde man met een gehuwde vrouw, dan wordt de trouw van die vrouw door overspel bezoedeld.

Doch de heilige Ambrosius en de heilige Augustinus leren dat, onder het verbod van overspel, alles valt wat oneerbaar en onzuiver is. In de Heilige Schriftuur, zowel in het Oud als in het Nieuw Testament, kunnen we duidelijk zien dat de woorden van het gebod werkelijk in die zin moeten verstaan worden : immers, Mozes straft niet alleen het overspel maar ook alle andere zonden van onkuisheid.

Getuigenissen van de Heilige Schriftuur over de onkuisheid. #

In de Genesis vinden we het vonnis van Juda tegen zijn schoondochter 1. In het Deuteronomium kondigt Mozes de heerlijke wet af, dat onder de dochters van Israël geen enkele zich aan ontucht mag overgeven 2. Tobias vermaande zijn zoon, met deze woorden : “Mijn zoon, wacht u van alle onkuisheid„ 3; en de Ecclesiasticus zegt: “Schaamt u een blik te werpen op een oneerbare vrouw„ 4.

In het Evangelie zegt ook onze Heer Christus : “Uit het hart komt overspel en ontucht…. Die dingen zijn het die de mens bezoedelen„ 5. De Apostel Paulus spreekt herhaaldelijk, in ernstige woorden, zijn afkeer uit voor die zonde: “Dit is de wil van God en uw heiligmaking : dat gij u onthoudt van ontucht 6. Vlucht de ontucht 7. Gaat niet met ontuchtigaards om 8. Ontucht en allerlei onkuisheid en hebzucht mogen onder u zelfs niet vernoemd worden 9. Noch ontuchtigaards, noch overspelers, noch wellustelingen, noch die bij mannen liggen zullen het rijk van God bezitten„ 9.

Waarom wordt in dit gebod het overspel bijzonder vermeld ? #

Het overspel is uitdrukkelijk verboden, omdat die zonde niet alleen de schande deelt van alle soorten van onzuiverheid, maar omdat er ook een onrechtvaardigheid mee verbonden is, zowel tegenover de naaste als tegenover de samenleving. Het is ook waar dat degene die zich niet onthoudt van de andere zonden van onkuisheid, gemakkelijk in overspel zal vervallen. Daarom begrijpen we gemakkelijk dat het verbod van overspel alle onreinheid en onzuiverheid omvat die het lichaam bezoedelt. Zelfs de innerlijke onzuiverheid van het hart wordt verboden door dit gebod dat hoofdzakelijk geestelijk is, zoals we leren uit de woorden van Christus : “Gij hebt gehoord dat gezegd is: Gij zult geen overspel bedrijven. Maar ik zeg u, dat alwie een vrouw beziet om haar te begeren, reeds overspel met haar bedreven heeft in zijn hart„ 10.

Dit moeten we in het openbaar aan de gelovigen voorhouden, en er bijvoegen hetgeen de heilige Kerkvergadering van Trente bepaald heeft tegen de overspelers en tegen degenen die een bijzit of een slechte vrouw onderhouden. Veel andere soorten van ontucht en onreinheid zal men echter verzwijgen, en slechts behandelen in afzonderlijke gesprekken, naar gelang de omstandigheden het vereisen.

Nu moeten we nog uitleggen wat door dit gebod opgelegd wordt.

Wat legt dit gebod ons op ? #

Men moet aan de gelovigen leren — en ze er met alle kracht toe aanzetten — dat ze de eerbaarheid en kuisheid met zorg moeten beoefenen, “zich rein houden van elke bezoedeling van vlees of geest, en hun heiligheid bewerken in de vrees van God„ 11. Voor alles zal men er op wijzen, dat, alhoewel de deugd van zuiverheid meest uitstraalt bij diegenen die het heerlijk en goddelijk voornemen van maagdelijkheid heilig en godsdienstig onderhouden, die deugd toch ook kan beoefend worden door de ongehuwden, en zelfs door de gehuwden die zich onthouden van alle verboden genot.

Welke gedachten kunnen meest helpen om de drift te bedwingen ? #

De heilige Vaders hebben veel middelen aangeduid die ons helpen om de drift te bedwingen en de begeerlijkheid te beteugelen ; de pastoor zal die middelen nauwkeurig uiteenzetten voor het volk, en daar al zijn zorg aan besteden. Die middelen kunnen in twee soorten ingedeeld worden : gedachten en werken.

De gedachten die we als geneesmiddel kunnen gebruiken, bestaan vooral hierin, dat we begrijpen hoe schandelijk en verderfelijk die zonde is ; hebben we dat ingezien, dan zal het gemakkelijker worden ze te verfoeien. En dat die zonde verderfelijk is, dat is duidelijk, vermits de mensen om wille van die zonde verdreven worden uit het rijk van God; dit is wel het grootste ongeluk dat ons kan treffen. Dit is echter een gevolg van alle zonden.

Deze zonde heeft echter nog een boosheid die haar eigen is: zij die onkuisheid bedrijven, zondigen tegen hun eigen lichaam, volgens het woord van de Apostel: “Elke zonde die de mens bedrijft, is buiten zijn lichaam ; maar wie ontucht bedrijft, zondigt tegen zijn eigen lichaam in, 12, dit wil zeggen, hij doet zijn lichaam onrecht aan, omdat hij er de heiligheid van schendt. Daarover schreef de heilige Paulus aan de Thessalonicensen : “Dit is de wil van God en uw heiligmaking : dat gij u onthoudt van ontucht, dat elk van u er toe kome zijn lichaam te bezitten in heiligheid en eerbaarheid, niet in driftige begeerte, zoals de heidenen die God niet kennen„ 13.

Vervolgens, als een christen mens nog dieper valt en zich schandelijk aan een ontuchtvrouw overgeeft, dan maakt hij van de ledematen van Christus, ledematen van die vrouw; dit zegt ook de heilige Paulus: “Weet gij niet dat uw lichamen ledematen van Christus zijn? Zal ik dan de ledematen van Christus nemen en tot ledematen van een hoer maken? Dit zij verre van mij ! Of weet gij niet dat, wie aan een hoer aanhangt, één lichaam is met haar ?„ 14. De christen mens is ook, volgens dezelfde apostel, “de tempel van de Heilige Geest„ 15. Wie die tempel onteert, jaagt er de Heilige Geest uit weg.

Afschuwelijke boosheid van het overspel. #

Overspel is een grote onrechtvaardigheid. Immers, de Apostel leert ons dat de gehuwden zoveel macht over elkander hebben dat ze niet meer over hun eigen lichaam beschikken ; ze zijn door een onderlingen band van dienstbaarheid aan elkander verbonden, zodat de man zich moet schikken naar de wil van de vrouw en de vrouw naar de wil van de man. Bijgevolg als een van beiden zijn lichaam, dat hem niet meer toebehoort, onttrekt aan degene aan wie het verbonden was, dan maakt hij zich schuldig aan een grote onrechtvaardigheid.

De vrees voor schande is een krachtig middel om de mensen op te wekken tot het vervullen van hun plicht en om hen te weerhouden van wat verboden is ; daarom zal de pastoor er ook nadruk op leggen dat het overspel de mens grotelijks onteert. We lezen immers in de Heilige Schriftuur : “Wie overspel bedrijft zal zijn ziel verliezen door de dwaasheid van zijn hart. Hij belaadt zich met laagheid en oneer, en zijn schande zal niet meer uitgewist worden„ 16.

De strengheid van de straf toont ook duidelijk genoeg aan hoe groot die misdaad is: in het Oud Testament werden de overspelers, op bevel van God, gestenigd.

Hoe wordt de onkuisheid gestraft ? #

Om wille van de ontucht van één mens, werd niet alleen de schuldige gestraft, maar werd soms een ganse stad uitgeroeid, zoals het gebeurde met de Sichemieten 17. De Heilige Schriftuur haalt vele voorbeelden aan van de goddelijke gestrengheid ; de pastoor zal die voorbeelden opzoeken, om daarmee de gelovigen een heiligen afschrik in te boezemen voor de onkuisheid ; zo kan hij hun onder andere voorhouden: de ondergang van Sodoma en andere omliggende steden 18 ; de straf van de Israëlieten, die met de dochters van Moab gezondigd hebben in de woestijn 19; de vernieling van de Benjamieten 20. En degenen die aan de dood ontsnappen, ontkomen niet aan de smarten en folteringen die zij dikwijls te verdragen hebben. Een vreselijke straf komt hen treffen : hun geest wordt verblind, zodat ze om niets meer geven : noch om God, noch om hun eer en waardigheid, noch om hun kinderen, en ten slotte zelfs niet meer om hun leven. Daardoor worden zij zo slecht en onnuttig, dat hun niets van belang kan toevertrouwd worden en dat zij haast tot geen enkele bediening bekwaam zijn. Daarvan vinden we voorbeelden bij David en Salomon : de eerste veranderde volledig na zijn overspel ; hij die vroeger zachtmoedig was, werd zo wreed dat hij Urias, die hem trouw gediend had, de dood injoeg 21; de andere keerde zich van de waren godsdienst af, nadat hij zich aan de zonde overgegeven had, en ging vreemde goden dienen 22. Deze zonde, zegt de profeet Oseas, neemt het hart van de mens weg en verblindt hem dikwijls 23.

Nu moeten we handelen over de werken die als geneesmiddel tegen de zonde kunnen aangewend worden.

Wat moeten we vooral vermijden ? #

Een eerste middel bestaat in het vluchten van de ledigheid ; volgens Ezechiël zijn de Sodomieten in de schandige zonde van ontucht gevallen omdat zij gewoon waren in ledigheid te leven 24.

Ook moet de overdaad met zorg vermeden worden. “Ik heb hen verzadigd, zegt de profeet, en zij hebben overspel bedreven„ 25; een welvoldaan en verzadigd lichaam wekt wellust op. Dat leert ons ook de Heer in deze woorden : “Let op uzelf, dat uw harten niet bezwaard worden door brassen en drinken„ 26; en de Apostel : “Bedrinkt u niet in wijn, want daar schuilt wellust in„ 27.

Doch het is vooral door de ogen dat de bekoring tot onkuisheid in het hart dringt ; daarom zegt de Heer : “Als uw oog u ergert, ruk het uit en werp het van u weg„ 28. Daarvan vinden we veel getuigenissen bij de profeten ; zo bijvoorbeeld : “Ik heb een verbond aangegaan met mijn ogen, om zelfs niet te denken aan een meisje„ 29. Talrijk, haast ontelbaar zijn de voorbeelden van zonden waartoe een blik aanleiding gegeven heeft: zo is het met David gegaan 30, zo ook met koning Sichem 31; zo ook hebben de ouderlingen gezondigd die Susanna lasterden 32.

Overdreven opschik van de vrouwen, lichtzinnige gesprekken en andere prikkels tot wellust moet men vermijden. #

Overdreven opschik, die de ogen maar al te zeer streelt, is dikwijls ook een grote gelegenheid tot zonde ; daarom zegt de Ecclesiasticus : “Wend uw blikken af van een getooide vrouw„ 33. Vermits de vrouwen al te zeer geneigd zijn om zich mooi te maken, is het zeker nuttig dat de pastoor hen van tijd tot tijd vermaant en zelfs berispt met de strenge woorden die de apostel Petrus daarover schreef : “Het sieraad van de vrouwen weze niet uiterlijk, geen haarvlecht en gouden snoeren of klederpracht„ 34. En Paulus zegt: “Dat de vrouwen zich eerbaar en deftig opschikken, niet met gekruld haar en goud of paarlen of kostbare kleren„ 35. Velen die getooid waren met goud en edelstenen, hebben de schoonheid van geest en lichaam verloren.

Buiten de overdreven klederpracht is er nog een andere prikkel tot wulpsheid, namelijk de onzedige en oneerbare gesprekken. Onzuivere taal is als een toorts die het gemoed van de jongelingen doet ontvlammen. “Goede zeden worden verdorven door slechte gesprekken„ 36, zegt de Apostel. En vermits lichtzinnige en gewaagde liederen en dansen hetzelfde uitwerksel hebben, moet men die ook met de meeste zorg vermijden.

Bij die gevaren moet men ook rekenen de zedeloze en lichtzinnige boeken, zowel als de oneerbare beelden en schilderijen ; dit alles dient slechts om de driften van de jeugd te prikkelen en hun gemoed te doen ontvlammen. Daarom moet de pastoor zorgen dat hij trouw onderhoudt al wat de heilige Kerkvergadering van Trente zo wijs en vroom vastgesteld heeft. Als de gelovigen al de gevaren trachten te vermijden die hier opgenoemd zijn, dan zal er ook niet veel aanleiding tot bekoring overblijven.

Biecht, Heilige Communie en gebed zijn noodzakelijk om de zuiverheid te bewaren. #

Om de neiging tot zinnelijkheid te onderdrukken, helpt vooral de veelvuldige biecht en Communie, en een aanhoudend en vroom gebed, 6gepaard met aalmoezen en vasten. De zuiverheid is immers een gave van God, die niet geweigerd wordt aan alwie er om bidt zoals het behoort ; en God laat niet toe dat wij boven onze krachten bekoord worden.

Om de zuiverheid te beoefenen moeten wij ons lichaam in bedwang houden. #

Ons lichaam moeten we in bedwang houden, en de neigingen van onze zinnen bedwingen, niet alleen met te vasten, vooral op de dagen dat de Heilige Kerk het ons oplegt, maar ook met te waken, vrome bedevaarten te ondernemen en andere boetplegingen te doen. In deze en andere dergelijke dingen wordt vooral de deugd van matigheid beoefend. Daarover schreef de heilige Paulus aan de Corinthiërs: “Alwie moet worstelen, onthoudt zich van vele dingen. De mensen doen dit om een vergankelijke kroon te krijgen, wij echter om een onvergankelijke„. En wat verder: “Ik kastijd mijn lichaam en maak het tot mijn slaaf, om zelf niet verworpen te worden, nadat ik aan anderen gepredikt heb„ 37; en elders : “Vertroetelt het vlees niet, dat u tot begeerlijkheid vervoert„ 38.


  1. Gen. XXXVIII, 24. ↩︎

  2. Deut. XXIII, 16. ↩︎

  3. Tob. IV, 13. ↩︎

  4. Eccli, XLI, 25. ↩︎

  5. Matth. XV, 19. ↩︎

  6. I Thess. IV, 3. ↩︎

  7. I Cor. VI, 18. ↩︎

  8. I Cor. V, 9. ↩︎

  9. Eph. V, 3. ↩︎

  10. Matth. V, 27, 28. ↩︎

  11. II Cor. VII, 1. ↩︎

  12. I Cor. VI, 18. ↩︎

  13. I Thess. IV, 3-5. ↩︎

  14. I Cor. VI 15, 16. ↩︎

  15. I Cor, VI, 19. ↩︎

  16. Prov. VI, 32. ↩︎

  17. Gen. XXXIV, 25. ↩︎

  18. Gen. XIX, 24. ↩︎

  19. Num. XXV, 4. ↩︎

  20. Jud. XX. ↩︎

  21. II Reg. XI, XII. ↩︎

  22. III Reg. XI. ↩︎

  23. Os. IV, 11. ↩︎

  24. Ezech. XVI, 49. ↩︎

  25. Jer. V, 6. ↩︎

  26. Luc. XXI, 34. ↩︎

  27. Ephes. V, 18. ↩︎

  28. Matth. V, 30. ↩︎

  29. Job. XXXI, 1. ↩︎

  30. II Reg. XI. ↩︎

  31. Gen. XXXIV, 2. ↩︎

  32. Dan. XIII, 8. ↩︎

  33. Eccli. IX, 9. ↩︎

  34. I Petr. III, 3. ↩︎

  35. I Tim. II, 9. ↩︎

  36. I Cor. XV, 33. ↩︎

  37. I Cor. IX, 25, 27. ↩︎

  38. Rom. XIII, 14. ↩︎