Vijfde Gebod

VIJFDE GEBOD. #

Gij zult niet doden.

Het is nuttig dit gebod goed te verklaren. #

Het groot geluk dat aan de vreedzamen beloofd is : “zij zullen kinderen van God genoemd worden„ 1, moet de pastoors ten zeerste aanzetten om dit gebod met zorg en nauwkeurigheid aan de gelovigen uit te leggen. Want er bestaat geen beter middel om de mensen met elkaar in vrede te doen leven, dan dit gebod goed uit te leggen en ze te bewegen om het te onderhouden zoals het behoort ; dan mag men hopen dat ze eensgezind verenigd blijven, en de vrede en eendracht bewaren.

Dat het nodig is dit gebod uit te leggen, blijkt ook hieruit, dat God na de zondvloed alleen dit gebod aan de mensen gaf: “Ik zal rekenschap vragen over uw bloed aan alwie het zal vergoten hebben, mens of dier„ 2. En in het Evangelie, als de Zaligmaker de geboden van de Oude Wet verklaart, begint Hij hiermee : “Gij hebt gehoord dat tot de ouden gezegd is: Gij zult niet doden„ 3, en Hij handelt daar verder over op die plaats.

Ook moeten de gelovigen de uitleg van dit gebod met aandacht en genoegen aanhoren. Immers, dit gebod heeft de kracht om het leven van iedere mens te beschermen, vermits door de woorden : Gij zult niet doden, de doodslag volstrekt verboden is. Alle mensen moeten dus met grote vreugde dit gebod aan vaarden ; ieder van hen mag zeggen dat zijn leven in ’t bijzonder er door beschermd wordt, en dat God met zijn gramschap en zijn straffen dreigt alwie hem enig leed zou aandoen. En als we gaarne over dit gebod horen spreken, dan moeten we ook gaarne de zonden vermijden die het verbiedt.

Wat verbiedt en wat gebiedt dit gebod ? #

Als Jezus dit gebod uitlegde, toonde hij aan dat het twee delen bevat: het eerste verbiedt te doden, het tweede gebiedt ons met een hartelijke vriendschap en liefde onze vijanden te beminnen, met alle mensen in vrede te leven, en alle lasten van het leven geduldig te verdragen.

Wij mogen dieren doden en er ons mee voeden. #

Wat de doodslag betreft die hier verboden wordt, moet men eerst doen opmerken dat dit gebod niet allen doodslag verbiedt. Immers, het is niet verboden dieren te doden : vermits God aan de mensen toelaat zich te voeden met hun vlees, is het ook toegelaten ze te doden. Daarover zegt de heilige Augustinus : “Als we het gebod van God horen : Gij zult niet doden, dan is dit niet toepasselijk op de planten, die geen gevoel hebben, en ook niet op de redeloze dieren, die door geen enkelen band met ons verbonden zijn„.

Het is toegelaten iemand ter dood te veroordelen. #

Een tweede soort van doodslag die toegelaten is, behoort tot de macht van de magistraten. Zij hebben macht over leven en dood, om, naar het voorschrift en de uitspraak van de wetten, de misdadigers te straffen en de onschuldigen te beschermen. Als zij hun ambt rechtvaardig uitoefenen, dan zijn ze niet alleen niet schuldig aan doodslag, maar dan gehoorzamen ze ook aan de goddelijke wet die de doodslag verbiedt. Immers, het doel van dit gebod is het leven en het behoud van de mensen te verdedigen ; welnu, als een misdaad gestraft wordt door een magistraat, die daartoe wettelijk aangesteld is, dan is het doel van die straf de vermetelheid en onrechtvaardigheid te beteugelen en de veiligheid van het leven der mensen te verzekeren. Daarom zegt David: “Iedere morgen zal ik al de boosdoeners van het land uitroeien, om de stad van de Heer te bevrijden van allen die kwaad bedrijven„ 4.

Zij die doden in een rechtvaardigen oorlog zijn niet plichtig aan moord. #

Om diezelfde reden is het geen zonde, in een rechtvaardigen oorlog de vijanden te doden, als men niet gedreven is door begeerlijkheid of wreedheid maar alleen door het algemeen belang. Er zijn ook moorden die op uitdrukkelijk bevel van God bedreven worden. De kinderen van Levi zondigden niet als ze op één dag verscheidene duizenden mensen doodden: na die moord sprak Mozes tot hen: “Heden hebt gij uw handen aan de Heer toegewijd„ 5.

Als iemand door een ongeval een mens doodt zondigt hij niet. #

Men zondigt ook niet tegen dit gebod als men een mens doodt, niet uit vrijen wil en met overleg, maar door een ongeval. Daarover zegt het Deuteronomium : “Als iemand zijn naaste zal geslagen hebben zonder het te weten, en het bewezen is dat hij de vorige dagen hem geen haat toegedragen heeft; als hij eenvoudig met hem naar het bos gegaan is om hout te hakken, en de bijl aan zijn hand ontsnapt is bij het hakken, of het ijzer losgeraakt is van de steel en zijn vriend getroffen heeft en gedood, dan zal die mens niet gestraft worden„ 6. Zulke doodslag gebeurt niet vrijwillig noch met opzet, en wordt daarom volstrekt niet als zonde aangerekend. Dat bevestigt ook de heilige Augustinus : “Als we iets doen dat goed en toegelaten is, en buiten onze bedoeling volgt er enig nadeel uit, dan kunnen we daar niet aansprakelijk voor gemaakt worden„.

Hoe kan men schuldig zijn aan moord als men door een ongeval een mens doodt ? #

In twee gevallen kan men schuld hebben als men door een ongeval een mens doodt: ten eerste, als men het ongeval veroorzaakt met iets ongeoorloofd te doen ; bijvoorbeeld, als iemand een zwangere vrouw slaat of stampt en daardoor een miskraam veroorzaakt, dan heeft hij dat miskraam wel niet gewild, maar toch heeft hij er schuld aan, omdat het hem in geen geval toegelaten is een zwangere vrouw te slaan. Ten tweede kan men schuld hebben aan moord, als het ongeval uit onvoorzichtigheid voortkomt.

Het is toegelaten een ander te doden om zijn eigen leven te verdedigen. #

Als men iemand doodt om zijn eigen leven te verdedigen, na alle andere middelen beproefd te hebben, dan zondigt men ook niet tegen dit gebod.

In al de gevallen die we nu opgesomd hebben, kan men doden zonder de wet te overtreden. Toch buiten die gevallen is alle doodslag verboden : de persoon die doodt of die gedood wordt, en de manier waarop de moord gebeurt, komen daarbij niet in aanmerking.

Niemand mag op eigen gezag een doodslag begaan. #

Wat de persoon aangaat die doodt, wordt er niemand uitgezonderd, noch rijke en machtige mensen, noch meesters of ouders; aan allen, zonder onderscheid of uitzondering, is het verboden te doden.

Het leven van alle mensen wordt door deze wet beschermd. #

Beschouwt men degenen die gedood worden, ook dan strekt de wet zich tot alle mensen uit; er is niemand, hij weze ook van de nederigste en geringste stand, die door de kracht van deze wet niet beschermd wordt.

Ook is het aan niemand toegelaten zichzelf te doden, want niemand heeft genoeg macht over zijn eigen leven om er volgens eigen goedvinden een einde aan te stellen. Daarom ook zegt het gebod niet: Ge zult uw evenmens niet doden, maar eenvoudig : Ge zult niet doden.

Hoe wordt dit gebod overtreden ? #

Als we de menigvuldige manieren nagaan waarop een moord bedreven wordt, is er ook daarvan geen enkele uitgezonderd. Niet alleen is het aan niemand toegelaten een mens het leven te benemen met de handen, met een ijzer of een steen of een stok of een strop of met vergif ; het is ook verboden dit te doen met raad of hulp of medewerking, of met welke andere middelen ook. Daarin hebben de Joden hun domheid en dwaasheid getoond, want zij geloofden dat zij het gebod onderhielden als ze de moord niet met eigen handen bedreven. Doch voor de christen mens, die van Christus geleerd heeft dat deze wet geestelijk is, mag het niet genoeg zijn alleen de handen zuiver te houden, zijn hart moet ook rein en onbezoedeld blijven ; wat de Joden als voldoende aanzagen mag voor hem niet voldoende zijn.

In het Evangelie leren we dat zelfs de gramschap verboden is, vermits de Heer zegt: “Ik zeg u dat alwie kwaad is op zijn broeder, schuldig zal zijn voor het gerecht : en alwie tot zijn broeder zegt: “dwaaskop„, schuldig zal zijn voor de gerechtsraad ; en alwie zegt : “gek„, strafbaar zal zijn met de hel van het vuur„ 7.

Wanneer is de gramschap zonde ? #

Die woorden tonen duidelijk aan dat degene, die vergramd is tegen zijn broeder, niet vrij van zonde is, ook al blijft die gramschap in zijn hart besloten ; toont hij ook uiterlijk zijn woede, dan zondigt hij zwaarder; en veel erger nog is het als hij niet vreest zijn broeder hard te behandelen en te beledigen. Dit is echter slechts waar als er geen reden is tot gramschap ; want God en de wet laten de gramschap toe als degenen, die onder ons gezag en onze macht staan, in fout zijn en wij hen berispen. De gramschap van de christen mens moet niet van zijn hartstochten voortkomen, maar van de Heilige Geest, vermits wij tempels van de Heilige Geest moeten zijn, waarin Jezus Christus woont.

Hoe kan men dit gebod volmaakt onderhouden ? #

De Heer heeft nog verscheidene middelen aangeduid om dit gebod volmaakt te onderhouden ; zo heeft Hij gezegd: “Ik zeg u, niet te weerstaan aan het kwaad ; doch als iemand u op de rechter wang slaat, keer hem ook de andere toe. En als iemand u voor de rechtbank wil dagen, en uw onderkleed afnemen, laat hem ook de mantel. En als iemand u opvordert voor één mijl, ga er twee met hem mee„ 8.

Uit hetgeen we reeds gezegd hebben, kan men gemakkelijk opmaken hoezeer de mensen geneigd zijn om dit gebod te overtreden, en hoevelen er gevonden worden die zich plichtig maken aan moord, niet met de hand maar met het hart.

De Heilige Schriftuur leert ons wat een afschuwelijke misdaad de moord is. #

De Heilige Schriftuur duidt middelen aan tegen deze zo gevaarlijke ziekte ; de pastoor is dan ook verplicht die zorgvuldig aan te duiden aan de gelovigen. Voor alles moeten de gelovigen begrijpen wat een afschuwelijke misdaad de moord is, en dat wordt hun duidelijk aangetoond in vele klare getuigenissen van de Heilige Boeken. God heeft zo grote afschuw voor de moord, dat Hij, volgens zijn eigen verklaring, de dood van een mens zal wreken op de dieren ; ook gebiedt Hij het dier te doden dat een mens gekwetst heeft 9. De enige reden waarom Hij wilde dat de mens zou afschrik hebben van het bloed, is dat Hij met alle middelen het hart en de handen wilde bewaren van die gruwelijke misdaad.

Ook de rede bewijst dat de moord een grote misdaad is. #

De moordenaars zijn de ergste vijanden van het menselijk geslacht, en bijgevolg ook van de natuur : voor zoveel het in hun macht is, verwoesten zij gans het werk van God, vermits zij de mens verdelgen, voor wie God gemaakt heeft alles wat geschapen is. In de Genesis verbiedt God de mens te doden omdat Hij hem naar zijn eigen beeld en gelijkenis geschapen heeft; men mag dus zeggen dat hij die het beeld van God vernielt, aan God een zware belediging aandoet, en, als het ware, op God zelf een aanslag pleegt. Die waarheid overwoog David vóór God, en hij kloeg bitter over de bloeddorstige moordenaars : “Hun voeten zijn snel om bloed te vergieten„ 10. Hij zegt niet eenvoudig : doden, maar : bloed vergieten, om meer nadruk te leggen op de grootheid van die afgrijselijke misdaad en de onmenselijke wreedheid van de moordenaars ; en om er op te wijzen hoe gewillig zij zich door de duivel laten meevoeren naar die euveldaad, zegt hij : “Hun voeten zijn snel„.

Wat legt God ons op in dit gebod ? #

Hetgeen Christus onze Heer ons oplegt in dit gebod, heeft betrekking op de vrede die wij met alle mensen moeten bewaren. Hij zegt immers, in zijn uitleg van het gebod: “Als gij uw offergave naar het altaar brengt en daar indachtig wordt dat uw broeder iets tegen u heeft, laat dan uw offergave voor het altaar liggen, en ga u eerst met uw broeder verzoenen, en kom dan en draag uw offer op„ 11. De pastoor zal die woorden uitleggen, en aan de gelovigen leren dat ze alle mensen zonder uitzondering in hun liefde moeten omvatten ; tot die liefde zal hij hen met alle kracht aanzetten bij het behandelen van dit gebod, dat met zoveel nadruk de liefde tot de naaste voorschrijft. De haat wordt hier uitdrukkelijk verboden, want “wie zijn broeder haat, is een moordenaar„ 12; bijgevolg wordt de liefde geboden.

Welke liefdewerken zijn begrepen in dit gebod ? #

Vermits dit gebod ons de liefde voorschrijft, legt het ons ook alle werken op die met de liefde verbonden zijn. “De liefde is geduldig„ 13, zegt de heilige Paulus, dus wordt ons geduld geboden; en de Zaligmaker leert ons dat wij, door het geduld, onze zielen zullen behouden 14. Ook de goedertierenheid is een gezellin van de liefde : “de liefde is goedertieren„ 15. Maar de deugd van goedertierenheid en liefdadigheid strekt zich ver uit ; ze wordt voornamelijk beoefend met aan de armen het nodige te bezorgen, met de hongerigen te spijzen, de dorstigen te laven en de naakten te kleden, met vooral onze zorgen te besteden aan degenen die onze hulp meest nodig hebben.

De liefde tot de vijanden is de volmaakste oefening van liefde. #

Al die oefeningen van liefdadigheid en goedheid zijn in zichzelf reeds schoon, maar worden nog veel schoner als ze aan vijanden bewezen worden. De Zaligmaker zegt immers : “Bemint uw vijanden, doet wel aan die u haten„ 16 ; en de Apostel leert ons: “Als uw vijand honger heeft, geef hem te eten ; als hij dorst heeft, geef hem te drinken ; want zodoende zult gij gloeiende kolen op zijn hoofd hopen. Laat u niet door het kwaad overwinnen, maar overwin het kwaad door het goed ” 17.

Als wij de wet beschouwen van de liefde, die goedertieren is, dan begrijpen we dat die wet ons oplegt de zachtmoedigheid, de toegevendheid en andere dergelijke deugden te beoefenen.

Waarin straalt de naastenliefde meest uit ? #

De allerverhevenste plicht, de volmaaktheid van de liefde, bestaat hierin, dat we de beledigingen die ons aangedaan worden, gelijkmoedig verdragen en vergeven ; daarin bijzonder moeten wij ons oefenen. Zoals we reeds vroeger zegden, wekt de Heilige Schriftuur ons daartoe herhaaldelijk op : niet alleen noemt ze zalig degenen die zo handelen, maar ze bevestigt dat God hun ook vergiffenis van hun fouten verleent ; integendeel, wie daarin traag is, of vergeving weigert aan zijn vijanden, zal zelf ook geen vergiffenis bekomen. De drang naar wraak is echter diep in het hart van de mens ingeworteld ; daarom moet de pastoor niet alleen leren aan de gelovigen dat de christen mens verplicht is de beledigingen te vergeten en te vergeven, hij moet ook al zijn best doen om hen daarvan te overtuigen. De heilige schrijvers hebben dat onderwerp dikwijls behandeld ; bij hen zal de pastoor stof zoeken, om de weerspannigheid te overwinnen van degenen die hardnekkig en versteend zijn in hun verlangen naar wraak ; de bewijzen die de heilige Vaders daarvoor gebruikten, en die zo goed aangepast zijn, zal hij grondig genoeg bezitten om ze altijd te kunnen aanhalen

Met welke middelen kan men de haat onderdrukken ? #

Drie beschouwingen vooral moeten hier voorgehouden worden. Vooreerst moet degene, die meent beledigd te zijn, goed overtuigd worden dat de voornaamste oorzaak van het ongelijk of de belediging niet degene is op wie hij wraak wil nemen. Een voorbeeld daarvan vinden we bij de bewonderenswaardige Job : hij werd grotelijks benadeeld door Sabeërs en Chaldeërs en door de duivel zelf, doch, zonder zich om hen te bekommeren, sprak hij deze vrome en ware woorden : “De Heer heeft gegeven, de Heer heeft ontnomen„ 18 Door het woord en het voorbeeld van die allergeduldigste man moeten de christenen zich ook overtuigen dat al wat wij in dit leven te lijden hebben, van God komt, die de bron en de oorsprong is van alle rechtvaardigheid en barmhartigheid.

De mensen die ons vervolgen, zijn de werktuigen van God. #

Doch God, die oneindig goed is, straft ons niet als zin vijanden, maar kastijdt ons als zijn kinderen om ons te verbeteren. Goed beschouwd zijn de mensen hierin niets anders dan de helpers en werktuigen van God; en alhoewel iemand ons ten onrechte kan haten en ons alle kwaad toewensen, toch kan hij ons niet het minste kwaad doen zonder de toelating van God. Om wille van die beschouwing verdroeg Jozef geduldig de boze plannen van zijn broeders 19, en David de beledigingen die Semei hem aandeed 20.

Met veel nut kan hier ook aangehaald worden hetgeen de heilige Chrysostomus zo treffend en wijs zegt : niemand wordt benadeeld, tenzij door zich zelf. Want degenen die menen onrecht geleden te hebben, zullen wel inzien, als ze ernstig over de zaak nadenken, dat hun werkelijk geen ongelijk of geen nadeel aangedaan werd. Wel kunnen ze uiterlijk getroffen worden door beledigingen of onrecht, maar zijzelf berokkenen zich het grootste kwaad als ze hun ziel bezoedelen met haat, begeerlijkheid en nijd.

Welke voordelen bekomt men met de beledigingen te vergeven ? #

Een tweede middel om de haat te onderdrukken, is de beschouwing van de voordelen die men bekomt als men, door oprechte liefde tot God gedreven, gaarne de beledigingen vergeeft. Vooreerst belooft God, dat degenen die aan anderen hun fouten vergeven, zelf ook vergiffenis van hun zonden zullen bekomen ; die belofte toont duidelijk genoeg aan hoe aangenaam dit liefdebewijs aan God is. En een tweede voordeel is de waardigheid en volmaaktheid die we daardoor bereiken, vermits wij, door het vergeven van het onrecht, in zekeren zin gelijk worden aan God, “die zijn zon laat opgaan over goeden en kwaden, en laat regenen over rechtvaardigen en onrechtvaardigen„ 21.

Nadelen van de haat. #

Eindelijk moet men de nadelen uitleggen die ons overkomen als wij het onrecht niet willen vergeven dat ons aangedaan wordt. Daarom zal de pastoor aan degenen die er niet kunnen toe komen aan hun vijanden vergiffenis te schenken, voorhouden dat de haat niet alleen een zware zonde is, maar dat die zonde ook dieper wortel schiet omdat ze blijft voortduren. Eens dat die hartstocht zich vastgezet heeft in een hart, begint de mens te dorsten naar het bloed van zijn vijand ; en zozeer is hij vervuld door het verlangen naar wraak dat zijn geest er dag en nacht door gekweld wordt, zodat de gedachte aan moord of een andere misdaad zijn geest niet meer verlaat. Zo komt het dat hij nooit, of toch slechts met grote moeite, overgehaald wordt om volledig of gedeeltelijk kwijt te schelden ; daarom wordt de haat vergeleken aan een wonde waar de pijl nog in steekt.

Uit de haat komen vele zonden voort. #

Verder zijn er nog vele zonden en slechte gevolgen, die als met een band aaneengesnoerd zijn door die ééne zonde van haat. Daarom mocht de heilige Johannes zeggen : “Wie zijn broeder haat, die is in de duisternis en wandelt in de duisternis en weet niet waarheen hij gaat, omdat de duisternis zijn ogen verblind heeft„ 22. Zulk een mens moet noodzakelijk dikwijls vallen. Immers, hoe zou men de woorden of werken kunnen goedkeuren van iemand die men haat? Vandaar komt vermetel en onrechtvaardig oordeel, gramschap, nijd, laster, en andere zonden van die aard, die zelfs vrienden en bloedverwanten niet sparen. Zo gebeurt het dikwijls dat uit één zonde veel andere voortkomen.

Het is niet ten onrechte dat de haat de zonde van de duivel genoemd wordt : de duivel is immers moordenaar geweest van het begin af. Het is daarom dat onze Heer Jezus Christus de Farizeeën kinderen van de duivel noemde als zij hem zochten te doden 23.

Middelen tegen de haat. #

Tot hiertoe hebben we de beweegredenen aangeduid die ons afschrik voor die zonde kunnen geven ; in de Heilige Schriftuur vinden we nog andere krachtige geneesmiddelen tegen die kwaal. En het eerste en voornaamste middel is wel het voorbeeld van onze Zaligmaker, voorbeeld dat we altijd voor ogen moeten hebben om het na te volgen. Op Hem kon niet het minste vermoeden van zonde vallen, en toch werd Hij gegeseld, met doornen gekroond, en aan het kruis gehecht ; dan richtte Hij tot zijn Vader dit gebed vol liefde : “Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen„ 24. De Apostel getuigt dat het reinigingsbloed van Jezus betere dingen verkondigt dan dat van Abel 25.

De Ecclestasticus wijst een ander middel aan : de gedachte aan de dood en aan de oordeelsdag. “Denkt aan uw uitersten, zegt hij, en ge zult in eeuwigheid niet zondigen„ 26 ; met andere woorden : denk er dikwijls aan dat gij weldra zult sterven ; dan zult gij niets zozeer verlangen en ook niets zozeer nodig hebben als van God barmhartigheid te bekomen. Daarom is het ook noodzakelijk die barmhartigheid nu en altijd voor ogen te hebben. Zo zult gij er toe komen de helse wraaklust in uw hart te verdoven, want om de barmhartigheid van God af te smeken zult gij geen beter en krachtiger middel vinden dan het vergeten van de beledigingen en de liefde tot hen die u of de uwen in daad of woord gekrenkt hebben.


  1. Matth. V‚ 9. ↩︎

  2. Gen. IX, 5. ↩︎

  3. Matth. V, 21. ↩︎

  4. Ps. C, 8. ↩︎

  5. Exod. XXXII, 29. ↩︎

  6. Deut. XIX, 5. ↩︎

  7. Matth. V, 22. ↩︎

  8. Matth. V, 39, 40. ↩︎

  9. Exod. XXI, 28. ↩︎

  10. Ps. XIII, 3. ↩︎

  11. Matth. V, 23, 24. ↩︎

  12. I Jo. III, 15. ↩︎

  13. I Cor. XIII, 4. ↩︎

  14. Luc. XXI, 19. ↩︎

  15. I Cor. XIII, 4. ↩︎

  16. Matth. V, 44. ↩︎

  17. Rom. XII, 20, 21. ↩︎

  18. Job. I, 21. ↩︎

  19. Gen. XLV, 5. ↩︎

  20. II Reg. XVI, 10. ↩︎

  21. Matth. V, 45. ↩︎

  22. I Jo. II, 11. ↩︎

  23. Jo. VIII, 44. ↩︎

  24. Luc. XXIII, 34. ↩︎

  25. Hebr. XII, 24. ↩︎

  26. Eccli. VII, 40. ↩︎