De tien geboden in het algemeen. #
De tien geboden zijn een kort begrip van alle wetten. #
De heilige Augustinus zegt dat de tien geboden de inhoud en het kort begrip van alle wetten bevatten. Alhoewel God veel gesproken heeft, gaf Hij toch slechts twee stenen tafelen aan Mozes, die de tafelen van de toekomstige getuigenis genoemd werden en in de ark gelegd. Al de andere voorschriften die God gaf, hangen duidelijk af van de tien geboden die Hij op de twee tafelen schreef ; en die ten geboden zelf steunen op een dubbel gebod, namelijk het gebod van de liefde tot God en de naaste, waarin heel de wet en heel de lering van de profeten besloten ligt.
Waarom moeten de pastoors bijzonder veel zorg besteden aan de uitleg van de tien geboden ? #
Vermits de tien geboden de samenvatting zijn van gans de wet, moeten de pastoors ze dag en nacht overwegen, niet alleen om in hun eigen leven die regel te volgen, maar ook om het volk, dat hun toevertrouwd is, in de wet van de Heer te onderwijzen. “Want de lippen van de priester zullen de wetenschap bewaren, en men zal de wet uit zijn mond vernemen, omdat hij een engel is van de Heer der legerscharen„ 1; dat is bijzonder toepasselijk op de priesters van de Nieuwe Wet, omdat zij dichter bij God staan en “van glans tot glans moeten veranderd worden, als door de Geest van de Heer„ 2. Christus onze Heer noemde hen het licht ; daarom is het hun plicht “het licht te zijn van degenen die in de duisternis verblijven„ 3, de onwetenden te onderwijzen en de kinderen te leiden ; en “als iemand verrast wordt door een misstap, dan moeten zij, die geestelijk zijn, hem recht zetten„ 4.
In de biecht moeten zij als rechter optreden, en een vonnis uitspreken volgens de aard en de grootheid van de zonden. Willen ze dus zichzelf en anderen niet misleiden door hun onwetendheid, dan moeten zij ten uiterste waakzaam zijn en allerbest geoefend in het verklaren van de goddelijke geboden om, volgens die goddelijke regel, een oordeel te kunnen vellen over elke daad en elk plichtverzuim ; om ook, zoals de Apostel zegt, de “gezonde lering„ 5 voor te houden, die geen enkele dwaling bevat, en de zielekwalen, de zonden geneest ; dan zal het volk aan God behagen en “ijverig zijn in goede werken„ 6.
In het behandelen van deze stof zullen de pastoors, zowel voor zichzelf als voor de anderen, de redenen nagaan om dewelke wij aan de geboden moeten gehoorzamen.
Wie heeft de tien geboden gegeven ? #
Van al de redenen die de mensen kunnen bewegen om de voorschriften van die wet te onderhouden, is wel deze de krachtigste, dat God zelf die wet uitgevaardigd heeft. Alhoewel er gezegd wordt dat ze door de engelen werd gegeven 7, toch is er niet aan te twijfelen dat God zelf ze gemaakt heeft. Het duidelijk bewijs daarvan vinden we, niet alleen in de woorden van de Wetgever zelf, die we weldra gaan uitleggen, maar ook in talloze schriftuurteksten, die de pastoors gemakkelijk kunnen vinden. Ook is er niemand die niet voelt dat God in zijn hart een wet heeft neergelegd, waardoor hij het goed van het kwaad, het eerbare van het schandige, het rechtvaardige van het onrechtvaardige kan onderscheiden. En vermits die wet in kracht en eigenschap niet verschilt van de geschreven wet, kan niemand loochenen dat God de insteller is zowel van de innerlijke als van de geschreven wet. Dat goddelijke licht was door de verdorvenheid van zeden en de langdurige boosheid bijna verduisterd ; als God zijn wet aan Mozes gaf, bracht Hij geen nieuw licht, maar zette Hij aan het oude nieuwen luister bij; dat moet men aan de gelovigen leren, opdat zij niet zouden denken dat zij aan de natuurwet niet meer moeten gehoorzamen nu de wet van Mozes afgeschaft is. We moeten immers die geboden niet onderhouden omdat ze door Mozes gegeven werden, maar omdat ze in het hart van alle mensen gedrukt zijn en door onze Heer Christus uitgelegd en bekrachtigd werden.
De Wetgever zelf wekt het volk op om zijn wet te onderhouden. #
De gedachte dat God zelf de wet gegeven heeft, zal machtig helpen en van groot gewicht zijn om het volk te bewegen tot het onderhouden van de wet : aan zijn wijsheid en gerechtigheid kunnen we niet twijfelen, zijn eindeloze kracht en macht kunnen we niet ontvluchten. Het is daarom dat God, als Hij door de profeten gebood de wet te onderhouden, zegde dat Hij de Heer God is; in het begin van de tien geboden zegt Hij ook : “Ik ben de Heer uw God„ 8, en elders: “Als ik de Heer ben, waar is dan de vrees voor mij ?„ 9.
Het is een grote weldaad dat we een wet van God ontvangen hebben. #
Deze overweging zal niet alleen de gelovigen opwekken om de geboden van God te onderhouden, maar ook om Hem te danken, dat Hij ons zijn wil, die onze zaligheid bevat, heeft kenbaar gemaakt. Daarom toont de Heilige Schriftuur op verscheiden plaatsen deze grote weldaad aan, en vermaant ze het volk dat het zijn waardigheid en de goedgunstigheid. van de Heer zou erkennen ; zo staat er in het Deuteronomium : “Zo groot is uw wijsheid en uw verstand voor de volkeren, dat zij, bij het horen van al deze geboden, zullen zeggen : ziedaar een wijs en verstandig volk, een groot volk„ 10; en in de Psalmen : “Zo heeft Hij niet met alle volkeren gehandeld, en aan hen heeft Hij zijn geboden niet geopenbaard„ 11.
Waarom heeft God met zoveel luister zijn wet aan de Israëlieten gegeven ? #
Zo de pastoor nog aantoont uit de Heilige Schriftuur op welke wijze de wet gegeven werd, zullen de gelovigen gemakkelijk begrijpen met hoeveel godsvrucht en onderwerping zij de wet van God moeten onderhouden. Drie dagen vóór het afkondigen van de wet, werd er op bevel van God aan allen gezegd dat zij hun klederen moesten wassen en zich van hun vrouwen onthouden, om des te heiliger te zijn en des te beter bereid tot het ontvangen van de wet, en dat allen de derde dag moesten aanwezig zijn. En als ze dan bij de berg gekomen waren, vanwaar de Heer hun door Mozes zijn geboden zou geven, dan kreeg Mozes alleen het bevel de berg te bestijgen. Toen verscheen er de Heer in volle majesteit, vervulde de plaats met donder, bliksem, vuur en dichte duisternis, begon met Mozes te spreken en gaf hem de wet. Daarbij had de goddelijke Wijsheid geen ander doel dan ons te vermanen dat we de wet van God met een zuiver en nederig hart moeten aanvaarden, en dat, zo we zijn geboden verwaarlozen, de straffen ons boven het hoofd hangen die de goddelijke rechtvaardigheid ons bereid heeft.
De wet van God is gemakkelijk te onderhouden. #
De pastoor moet ook aantonen dat de geboden van God niet moeilijk te onderhouden zijn ; daarvoor moeten slechts deze woorden van de heilige Augustinus aangehaald worden : “Hoe kan men zeggen dat het voor de mens onmogelijk is te beminnen, als het voorwerp van die liefde is de weldoende Schepper, de liefhebbendste Vader, en zijn eigen vlees in zijn broeders ? Welnu, wie bemint, heeft de wet vervuld„ 12. Daarom zegt de apostel Johannes uitdrukkelijk dat de geboden van God niet zwaar zijn 13. Volgens de heilige Bernardus kan niets met meer reden, met meer waardigheid, met meer voordeel van de mens geëist worden. Daarom zegt de heilige Augustinus tot God, in bewondering voor zijn grote goedheid : “Wat ben ik voor U, dat Gij mij gebiedt U te beminnen, en dat Gij vergramd wordt en mij met grote straffen bedreigt als ik U niet bemin ? U niet lief te hebben, is dat al niet een grote ellende ?„ 14.
Moest iemand als verontschuldiging aanbrengen dat de zwakheid van de natuur hem verhindert God te beminnen, dan moet men hem leren dat God, die liefde eist, ook de kracht van de liefde in de harten stort door de Heilige Geest. Die goede Geest wordt door de hemelse Vader gegeven aan al wie Hem vraagt, zodat de heilige Augustinus met recht kon bidden : “Geef wat Gij gebiedt, en gebied wat U belieft„ 15. Vermits God dus bereid is ons te helpen, vooral sedert de dood van onze Heer Christus, waardoor de vorst van deze wereld buitengedreven werd, is er geen reden om ons door de moeilijkheid van de zaak te laten afschrikken ; voor wie bemint, bestaat immers geen moeilijkheid.
Alle mensen zijn verplicht de wet te onderhouden. #
Om de gelovigen aan te zetten tot het onderhouden van de geboden, zal het ook zeer nuttig zijn hun uit te leggen dat alle mensen verplicht zijn aan de wet te gehoorzamen. Vooral op onze tijden is dit nuttig, omdat er mensen gevonden worden die, tot hun eigen verderf, de goddeloze bewering durven vooruitzetten dat het onderhouden van de wet niet nodig is ter zaligheid, ze weze dan gemakkelijk of moeilijk. Die verderfelijke en goddeloze mening zal de pastoor weerleggen met getuigenissen van de Heilige Schriftuur, vooral van de Apostel met wiens gezag zij hun goddeloosheid willen verdedigen. Wat zegt immers de Apostel ? “De besnijdenis is niets, en de voorhuid is niets, maar wel het onderhouden van de geboden van God„ 16. Als hij elders dezelfde gedachte herhaalt, en zegt dat alleen “het nieuwe schepsel in Christus iets waard is„ 17, dan begrijpen we dat hij door het nieuwe schepsel in Christus bedoelt degene die de geboden van God onderhoudt. “Wie de geboden van God heeft en ze onderhoudt, die bemint God : zo getuigt de Heer zelf bij Johannes 18 ; indien iemand mij bemint, zal hij mijn woord onderhouden„ Het is wel mogelijk dat een mens gerechtvaardigd wordt, en van ondeugend deugdzaam wordt, voordat hij elk gebod van de wet door uiterlijke werken volbracht heeft ; het kan echter niet gebeuren dat iemand, die het gebruik van zijn verstand heeft, gerechtvaardigd wordt zo hij in zijn hart niet bereid is om al de geboden van God te onderhouden.
Het onderhouden van de wet van God geeft ons veel voordelen. #
De pastoor mag niets verwaarlozen om het gelovige volk aan te zetten tot het onderhouden van de geboden, daarom zal hij ook aantonen dat zij overvloedige en zoete vruchten voortbrengen. Dat kan hij gemakkelijk bewijzen uit hetgeen gezegd wordt in de achttiende psalm. In die psalm wordt de lof gezongen van de wet van God, die de glorie en de majesteit van God doet uitstralen, beter dan de hemellichamen het doen door hun luister en hun orde, alhoewel die ook de barbaarse volkeren in bewondering doen opgaan, en de glorie, de wijsheid en de macht van de Maker en Schepper aller dingen doen erkennen. De wet van de Heer keert de zielen tot God 19 ; immers, eens dat we de wegen van de Heer en zijn heiligen Wil kennen door de wet, richten we onze stappen naar zijn wegen. En vermits alleen de godvrezenden waarlijk wijs zijn, zegt de Profeet dat de wet wijsheid geeft aan de kleinen. Het onderhouden van de wet van God geeft verder niet alleen ware vreugde en kennis der goddelijke geheimen, maar ook grote voldoening en beloning, zowel in dit leven als in het toekomende.
Vermits alle schepselen de Wil van God volbrengen, past het dat ook de mensen dit doen. #
Nochtans moeten we de geboden niet zozeer onderhouden om wille van ons eigen voordeel, als wel uit liefde tot God, die zijn Wil aan het mensdom kenbaar gemaakt heeft ; vermits alle andere schepselen die Wil volbrengen, is het passend dat ook de mensen hem volgen.
God had ons kunnen verplichten zijn glorie te dienen zonder enige beloning ; maar Hij heeft zijn glorie met ons voordeel willen verenigen, zodat hetgeen nuttig is voor de mens, tevens tot verheerlijking van God dient : daarin heeft Hij ons zijn barmhartigheid en de rijkdom van zijn opperste goedheid betoond, en ook dat mag niet verzwegen worden. Vermits dit een grote en heerlijke zaak is, zal de pastoor aan de gelovigen leren, zoals de Profeet het deed, dat een grote beloning te vinden is in het onderhouden van de geboden. Niet alleen werden ons zegeningen beloofd die het geluk op aarde verzekeren, “zegeningen in de stad en zegeningen op het veld„ 20, maar ook wordt ons “een groot loon in de Hemel„ 21 voorgesteld, “een goede, getaste, geschudde, overlopende maat„ 22, die wij, met de hulp van de goddelijke barmhartigheid, door vrome en rechtvaardige werken kunnen verdienen.
De mensen van alle tijden zijn aan de wet van Mozes onderworpen. #
Alhoewel die wet door God aan de Joden gegeven werd op de berg, toch was ze reeds lang te voren door de natuur in alle harten gedrukt en ingeschreven, en daarom wilde God dat alle mensen er altijd aan gehoorzamen. Het zal dan ook zeer nuttig zijn zorgvuldig de woorden uit te leggen waarvan Mozes zich bediende om ze aan de Hebreeërs af te kondigen en te verklaren, zowel als de geschiedenis van het Joodse volk, die vervuld is met geheimenissen.
Vooreerst zal de pastoor verhalen, dat van alle volkeren die op aarde leefden, God er één uitgekozen heeft, dat van Abraham afstamde. Op bevel van God, leefde Abraham als vreemdeling in Chanatin, en God had hem beloofd dat hij dit land zou bezitten. Hij en zijn nakomelingen hebben nochtans vierhonderd jaar rondgezworven alvorens het beloofde land te bewonen. Gedurende die ballingschap heeft God nooit opgehouden voor hen te zorgen. Ze gingen “van volk tot volk en van land tot land„ 23, maar nooit heeft Hij geduld dat hun onrecht aangedaan werd, en Hij strafte zelfs koningen om hunnentwil. Vóór dat ze naar Egypte trokken, zond Hij een man vooraf, die door zijn voorzichtigheid henzelf en de Egyptenaren van de hongerdood redde. In Egypte omringde Hij hen met zoveel goedheid, dat zij, in weerwil van Pharao die hun ondergang betrachtte, op wonderbare wijze vermenigvuldigd werden. Als ze verdrukt en allerwreedst als slaven behandeld werden, dan heeft Hij hun Mozes als leidsman gegeven, om hen met krachtige hand uit de slavernij te bevrijden. Het is van die bevrijding dat God spreekt in het begin van de wet: “Ik ben de Heer uw God, die u uit Egypte, uit het diensthuis, uitgeleid heb„
Waarom heeft God de Joden tot zijn volk uitgekozen ? #
Hier moet de pastoor vooreerst doen opmerken dat God uit alle volkeren er één uitgekozen heeft dat Hij zijn volk noemde, en waardoor Hij wilde gekend en geëerd zijn, niet omdat het de andere volkeren in gerechtigheid of getal overtrof, zoals God zelf aan de Hebreeërs verklaart, maar omdat het Hem behaagde een arm en gering volk rijk en machtig te maken en daardoor zijn macht en goedheid beter te doen kennen en verheerlijken. Arm en gering waren de Hebreeërs, en toch heeft God zich aan hen gehecht 24 en hen bemind ; Hij is de God van Hemel en aarde, maar Hij weigerde niet hun God genoemd te worden ; Hij wilde daardoor de andere volkeren tot navolging opwekken en door het geluk van de Israëlieten, alle mensen brengen tot de dienst van de ware God. Zo zegt Sint Paulus ook dat hij, door het geluk van de heidenen en de ware kennis van God, die hij hun medegedeeld had, zijn eigen volk afgunstig wil maken 25.
Waarom werden de Hebreeërs zo lang en zo fel gekweld, alvorens de wet te ontvangen ? #
Daarna zal hij doen bemerken, dat God de Hebreeuwse aartsvaders zo lang heeft laten rondzwerven, en toegelaten heeft dat hun kinderen in de wreedste slavernij verdrukt en gekweld werden, om ons te leren dat we slechts vrienden van God kunnen worden als we vijanden van de wereld zijn en bannelingen op aarde ; dat we, bijgevolg, gemakkelijker tot gemeenzame omgang met God toegelaten worden als we niets meer gemeen hebben met de wereld ; en ook, om ons, die in zijn dienst leven, te doen inzien dat zij die God dienen, oneindig veel gelukkiger zijn dan zij die de wereld dienen. Dat leert ons de Schriftuur als zij zegt: “Zij zullen Sesac dienen om te leren welk onderscheid er bestaat tussen mijn dienst en de dienst van een aardse koning„ 26.
Verder zal hij uitleggen dat God, na meer dan vierhonderd jaar, gaf wat Hij beloofd had, opdat het volk zich zou voeden met geloof en hoop. God wil immers dat zijn kinderen altijd van Hem afhangen en op zijn goedheid al hun hoop vestigen, zoals we zullen zeggen in de uitleg van het eerste gebod.
Plaats en tijd waarop de wet gegeven werd. #
Ten slotte zal hij ook wijzen op de plaats en de tijd waarop het volk van Israël de wet van God ontvangen heeft : het was na de uittrede uit Egypte en de aankomst in de woestijn. Dankbaar gestemd door de ontvangen weldaad, en afgeschrikt door de onvruchtbaarheid van de plaats waar ze zich bevonden, moesten de Hebreeërs meer geneigd zijn om de wet te aanvaarden. Want de mensen hechten zich gemakkelijker aan degenen die hun goedheid bewezen hebben, en nemen hun toevlucht tot God, als ze weten dat alle menselijke hoop hun ontvalt. Daaruit kan men begrijpen dat de gelovigen zullen geneigd zijn om de hemelse lering te omhelzen, naarmate zij zich losgemaakt hebben van de verleiding van de wereld en de wellusten van het vlees ; dat leert ons ook de Profeet: “Aan wie zal God de wetenschap leren, en wie zal Hij zijn woord doen verstaan ? Aan degenen die gespeend zijn en van de borsten afgetrokken„ 27.
-
Mal. II, 7. ↩︎
-
II Cor. III, 18. ↩︎
-
Rom. II, 20. ↩︎
-
Gal. VI, 1. ↩︎
-
II Tim. IV, 3. ↩︎
-
Tit. II, 14. ↩︎
-
Gal. III, 19. ↩︎
-
Exod. XX, 2. ↩︎
-
Malachi. I, 6. ↩︎
-
Deut. IV, 6. ↩︎
-
Ps. CXLVII, 20. ↩︎
-
S. Aug., serm. 47. ↩︎
-
I Joan. V, 3. ↩︎
-
S. Aug. Conf., lib. I, c. 5. ↩︎
-
S. Aug., Conf., lib. X, c. 29. ↩︎
-
I Cor. VII, 19. ↩︎
-
Gal. VI, 15. ↩︎
-
Jo. XIV, 21, 23. ↩︎
-
Ps. XVIII, 8. ↩︎
-
Deut. XXVIII. ↩︎
-
Matth. V, 12. ↩︎
-
Luc. VI, 38. ↩︎
-
Ps. CIV, 13. ↩︎
-
Deut. X, 15. ↩︎
-
Rom. XI, 14. ↩︎
-
Par. XII, 8. ↩︎
-
Is. XXVIII, 9. ↩︎