Het Priesterschap. #
De pastoors moeten met veel zorg de lering over het priesterschap aan het volk uitleggen. #
Zo men het wezen en de eigenschap van de andere sacramenten aandachtig beschouwt, zal men aanstonds bemerken dat ze allen afhankelijk zijn van het priesterschap : zonder het priesterschap zouden sommige sacramenten in het geheel niet kunnen voltrokken of toegediend worden, andere zouden beroofd zijn van hun plechtige riten en ceremoniën. Daarom is het nodig dat de pastoors, in het verklaren van de lering der sacramenten, overtuigd zijn dat ze dit sacrament met bijzondere zorg moeten behandelen.
Deze uitleg zal van het grootste nut zijn vooreerst voor de priesters zelf, verder ook voor anderen die de geestelijke staat ingetreden zijn, en ten slotte voor het gelovige volk : voor hen zelf, omdat het behandelen van dit onderwerp hen zal aanzetten, om de genade op te wekken die zij door dit sacrament ontvangen hebben ; voor anderen, die tot het erfdeel van de Heer geroepen zijn, om hun de geest van godsvrucht mede te delen en hen te onderrichten in de kennis der dingen die zij moeten weten om veilig voort te gaan op de ingeslage weg naar de hogere wijdingen ; voor de andere gelovigen, om hen te doen begrijpen welke eer de dienaars van de Kerk waardig zijn, en ook omdat het gebeurt dat er tussen de aanwezigen zijn die hun kinderen voor de geestelijke bediening bestemmen, ofwel die zelf uit eigen wil die levensstaat willen aanvaarden. Die mensen mogen zeker niet onkundig blijven van al wat op die roeping betrekking heeft.
Er bestaat geen grotere waardigheid op aarde dan die van het priesterschap. #
Vooreerst moet men aan de gelovigen leren welke de waardigheid en de verhevenheid van dit sacrament is, vooral als we het beschouwen in zijn volheid, het priesterschap. Want vermits de bisschoppen en priesters als de woordvoerders en gezanten van God zijn, die in zijn naam aan de mensen de goddelijke wet en de levensregel voorhouden, en de plaats van God zelf op aarde bekleden, is het duidelijk dat geen grotere bediening kan uitgedacht worden dan de hunne. Daarom worden ze terecht niet alleen engelen 1 maar zelfs goden 2 genoemd, omdat ze de macht en het gezag van de onsterfelijke God bij ons uitoefenen. Alhoewel de priesters ten allen tijde de hoogste eer genoten hebben, staan die van de nieuwe wet ver boven al de andere in waardigheid. Immers, de macht, die hun verleend werd, om het Lichaam en het Bloed van onze Heer te consacreren en op te dragen, en om de zonden te vergeven, overtreft de rede en het verstand van de mens, en niets kan op aarde gevonden worden dat daarmee te vergelijken is.
Wie wordt er door God tot het priesterschap en de kerkelijke bediening geroepen ? #
Evenals onze Zaligmaker zijn zending van zijn Vader ontving, en de apostelen en leerlingen door Christus onze Heer tot heel de wereld gezonden werden, zo worden ook de priesters, met dezelfde macht als zij bekleed, iedere dag gezonden “om de heiligen te voltooien, om de bediening uit te oefenen, om het Lichaam van Christus op te bouwen„ 3.
Men mag de last van die grote bediening aan niemand lichtzinnig opleggen, maar alleen aan hen die hem kunnen dragen door de heiligheid van hun leven, door hun wetenschap, hun geloof en hun voorzichtigheid. “En uit zichzelf eigent zich niemand die eer toe, maar wie door God geroepen wordt, zoals ook Aaron„ 4. Zij die door de wettige bedienaars van de Kerk geroepen zijn, zijn ook door God geroepen; want op hen die vermetel genoeg zijn om zichzelf in die bediening in te dringen, mag men dit woord van de Heer toepassen: “Ik zond die profeten niet, en toch liepen zij„ 5. Er bestaat niets ongelukkiger en ellendiger dan zulke mensen, niets ook kan voor de Kerk nadeliger zijn.
Welke inzichten mogen niet tot het priesterschap leiden ? #
Bij elke handeling die men wil ondernemen, is het doel dat men nastreeft van groot belang : als men een goed doel vóór ogen heeft, dan is de handeling ook allicht goed, Daarom moet men degenen, die de heilige wijding willen ontvangen, vóór alles vermanen dat ze elk inzicht moeten verwijderen, dat niet beantwoordt aan de waardigheid van dit heilig ambt. Er moet bijzonder veel nadruk gelegd worden op dat punt, omdat de gelovigen op onze dagen er zo gemakkelijk tegen zondigen. Er zijn er die priester willen worden om kost en kleren te hebben, zodat ze, evenals andere mensen die een stiel kiezen, in het priesterschap niets anders dan een broodwinning schijnen te zien. Zeker gebiedt de natuurwet, zowel als de goddelijke wet, volgens het woord van de Apostel, dat “zij, die het altaar dienen, van het altaar leven„ 6: maar het altaar betreden om wille van de winst en het geld, dat is een grote heiligschennis.
Anderen worden tot de priesterorde geleid door begeerte naar eer en zucht naar grootheid. Anderen nog willen gewijd worden om rijkdommen te verzamelen : dat is duidelijk genoeg als ze niet eens aan hun heilige wijding denken, zo hun geen rijk kerkelijk ambt aangeboden wordt. Die allen noemde onze Zaligmaker “huurlingen„ 7, en Ezechiël zegde over hen dat zij voor zichzelf zorgen, en niet voor hun schapen 8. Hun schandig en onwaardig gedrag is een vlek op de luister van het priesterdom, en het gelovige volk heelt voor hen niets anders over dan verachting en smaad. Hun priesterschap brengt voor hen slechts de vrucht voort die Judas uit zijn apostelambt trok : eeuwig verderf.
Zij echter, die door God wettig geroepen zijn en de kerkelijke bedieningen alleen aanvaarden om de eer van God te bevorderen, zij komen waarlijk “langs de deur„ 9 in de Kerk.
Zij die zich door de heilige wijdingen aan de Kerk geven, moeten boven het volk staan. #
Men moet nochtans niet menen, dat alle mensen niet verplicht zijn God te eren. Alle mensen zijn immers tot dat doel geschapen, en vooral de gelovigen, die de genade van het Doopsel ontvangen hebben, moeten zich daar op toeleggen uit heel hun hart, uit heel hun ziel en met al hun krachten. Maar degenen die het priesterschap willen ontvangen, moeten niet alleen, zoals alle mensen en vooral zoals alle gelovigen, in alles de eer van God betrachten, maar moeten ook “in heiligheid en gerechtigheid„ 10 de bediening vervullen die hun in de Kerk aangewezen wordt. In het leger moeten alle soldaten aan de geboden van de bevelhebber gehoorzamen, doch onder hen is de ene honderdman, de andere is prefect, een andere nog krijgt een andere bediening ; zo gaat het ook in de Kerk : alle gelovigen moeten de godsvrucht en de onschuld met zorg beoefenen, en daardoor aan God glorie geven ; maar degenen die de heilige wijding van het priesterschap ontvangen hebben, moeten de voorname ambten en bedieningen in de Kerk vervullen. Zij dragen de heilige Geheimen op voor zichzelf en voor gans het volk, ze leggen de goddelijke wet uit, ze wekken de gelovigen op en zetten hen aan om die wet gewillig en edelmoedig te onderhouden, ze dienen de sacramenten toe van onze Heer Christus, waardoor alle genade verleend en vermeerderd wordt. In één woord, ze worden afgezonderd van het volk, om de grootste en verhevenste bediening te vervullen.
Na die uitleg gegeven te hebben, zullen de pastoors overgaan tot de verklaring van al wat eigen is aan dit sacrament, om aan de gelovigen, die verlangen opgenomen te worden in de geestelijkheid, te doen begrijpen tot welke soort van bediening ze geroepen worden en welke macht door God verleend werd aan de Kerk en haar bedienaars.
De Kerkelijke macht is dubbel. #
De macht van de Kerk is dubbel : de macht van wijding en de rechtsmacht. De macht van wijding heeft betrekking op het ware Lichaam van Christus in de allerheiligste Eucharistie ; de rechtsmacht wordt uitgeoefend op het mystieke Lichaam van Christus. Het is door die macht dat de Kerk het christen volk geleidt en bestuurt en naar de eeuwige zaligheid van de hemel leidt.
Waarin bestaat de macht van wijding ? #
De macht van wijding omvat niet alleen de kracht om de Heilige Eucharistie te consacreren, maar bereidt ook de zielen van de mensen om ze te ontvangen, en strekt zich uit tot alles wat enigszins betrekking kan hebben op dat sacrament. Daarvan vinden we vele getuigenissen in de Heilige Schriftuur ; deze woorden, die we bij Johannes en Mattheus lezen, zijn wel de duidelijkste en gewichtigste: “Zoals de Vader mij gezonden heeft, zo zend ook ik u. Ontvangt de Heilige Geest. Wier zonden gij vergeeft, hun zijn ze vergeven ; wier zonden gij behoudt, hun zijn ze behouden„ 11; en: “Voorwaar ik zeg u: al wat gij zult binden op de aarde, zal gebonden zijn in de hemel ; en al wat gij zult ontbinden op aarde, zal ontbonden zijn in de hemel„ 12. Als de pastoors die woorden uitleggen volgens de lering en het gezag van de heilige Vaders, zullen ze daardoor deze waarheid veel duidelijker maken.
Het priesterschap van Christus is verhevener dan het priesterschap van de natuurwet en van de oude wet. #
Deze macht staat ver boven die welke door de natuurwet verleend werd aan sommige mensen die voor de heilige zaken moesten zorg dragen. Want ook de tijd die de geschreven wet voorafging, moet zijn priesterschap en zijn geestelijke macht gehad hebben, vermits het zeker is dat er ook toen een wet bestond. Priesterschap en wet zijn, volgens de Apostel, zo nauw verwant, dat een verandering van het één noodzakelijk ook verandering van het ander meebrengt 13. Vermits de mensen, door het natuurlijk licht van het verstand, begrepen dat zij God moesten eren, volgde daaruit dat ieder volk enige bedienaars moest aanstellen voor de heilige zaken en de dienst van God ; die bedienaars hadden, in zekeren zin, een geestelijke macht.
Ook het volk van Israël had een dergelijke macht, meer verheven dan die der priesters van de natuurwet, maar nog ver beneden de geestelijke macht van de evangelische wet. Deze immers is hemels, en overtreft zelfs de macht van de engelen, zij komt niet voort van het priesterschap van Mozes, maar van Christus zelf, die priester was, niet volgens Aaron maar volgens de orde van Melchisedech. En Hij die de hoogste macht bezat om genade te verlenen en zonden te vergeven, Hij heeft die macht aan zijn Kerk nagelaten, alhoewel beperkt in haar uitoefening en verbonden aan de sacramenten. Om die macht uit te oefenen, zijn bedienaars aangeduid en plechtig gewijd ; die wijding wordt sacrament der Orde of heilige wijding genoemd.
Waarom wordt de kerkelijke bediening orde genoemd ? #
De heilige Vaders hebben de benaming ordo willen gebruiken, die een zeer uitgestrekte betekenis heeft, om de waardigheid en verhevenheid der dienaars van God uit te drukken. Het woord orde, in de eigenlijke zin gebruikt, betekent een schikking van hogere en lagere dingen, die zowel bij elkaar passen dat het ene van het andere afhangt. Vermits er vele trappen zijn in het heilig ambt, en verscheidene bedieningen, die allen volgens een vasten regel verdeeld en geordend zijn, mag men zeggen dat de naam orde best geschikt is voor dat ambt.
Het priesterschap is een waar sacrament. #
De heilige Kerkvergadering van Trente heeft, op de manier die nu reeds dikwijls herhaald werd, bewezen dat het priesterschap behoort tot de sacramenten van de Kerk. Een sacrament is immers het teken van een heilige zaak ; welnu, hetgeen in deze wijding uitwendig gebeurt, betekent de genade en de macht die aan de wijdeling gegeven wordt ; bijgevolg is het duidelijk dat het priesterschap in de ware en eigenlijke zin een sacrament moet genoemd worden. Daarom zegt de bisschop, als hij de kelk met wijn en water en de pateen met brood laat aanraken door degene die priester gewijd wordt : “Ontvang de macht om het Misoffer op te dragen, enz.„ De Kerk heeft altijd geleerd dat die woorden, uitgesproken terwijl de stof getoond wordt, de macht geven on: de Eucharistie te consacreren, en een merkteken in de ziel prenten, waaraan de genade verbonden is om die bediening waardig en wettig te vervullen. Dat verklaart ook de Apostel door deze woorden : “Ik herinner u dat ge opnieuw de gave van God moet opwekken, die in u is door de oplegging van mijn handen. Want God heeft ons geen Geest van vreesachtigheid gegeven, maar een Geest van kracht en liefde en zelfbeheersing„ 14.
Waarom zijn er tussen de bedienaars van de Kerk verscheidene rangen ? #
“Vermits de bediening van een zo groot priesterschap een goddelijke zaak is, zo zegt de heilige Kerkvergadering, betaamde het, om het waardiger en met grotere eerbied te kunnen uitoefenen, dat er, volgens een zeer wijze schikking van de Kerk, verscheidene en wel afgetekende rangen van bedienaars waren, die zouden aangesteld zijn om het priesterschap te dienen ; het is daarom dat degenen die reeds de geestelijke kruin ontvangen hebben, langs de kleine wijdingen tot de grote moeten opklimmen.„
Hoeveel wijdingen zijn er ? #
Men moet leren, zoals de Kerk het altijd voorgehouden heeft, dat er zeven orden zijn : de orde van portier, lezer, bezweerder, acoliet, subdiaken, diaken, priester. Het is niet zonder reden dat dit getal vastgesteld werd : dat kan men bewijzen door de verschillende bedieningen die noodzakelijk zijn om het Heilig Misoffer op te dragen en de Heilige Eucharistie toe te dienen ; het is vooral met dat doel dat de orden ingesteld zijn.
Men onderscheidt grote orden, die men ook heilige orden noemt, en kleine orden. De grote of heilige orden zijn : het priesterschap, het diaconaat en het subdiaconaat ; tot de kleine orden behoren de acolieten, de bezweerders, de lezers en de portiers. Over elke van die orden zullen we enige uitleg geven ; daaruit kunnen de pastoors de onderrichtingen putten die ze te geven hebben aan degenen die een wijding gaan ontvangen.
Betekenis van de geestelijke kruin. #
Men moet beginnen met de kruin, en leren dat die een voorbereiding is tot het ontvangen van de wijdingen. Evenals men tot het Doopsel voorbereid wordt door bezweringen, en tot het huwelijk door de verloving, zo staat ook de weg open tot het priesterschap voor degenen die zich door de kruinschering aan God toewijden ; die kruin duidt immers aan welke gesteltenissen nodig zijn bij degene die de heilige wijdingen verlangt te ontvangen. Want de naam clericus, die eerst bij de kruinschering gegeven wordt, betekent dat de geestelijke God tot zijn bezit en erfdeel kiest, zoals degenen die bij het Joodse volk tot de eredienst van God bestemd waren : God had verboden hun, bij het veredelen van het beloofde land, enige bezitting te geven: “Ik zelf, zegde de leer, ben uw bezit en uw erfdeel„ 15. Dat is zeker waar voor alle gelovigen, maar is toch bijzonder toepasselijk op hen die zich aan de dienst van God toegewijd hebben.
Waarom dragen de geestelijken een kroon op het hoofd. #
De haren worden afgesneden in vorm van een kroon, die de geestelijke altijd moet bewaren, en die groter wordt naarmate hij in waardigheid stijgt. De Kerk leert ons dat dit gebruik van de apostelen voortkomt: immers, de heilige Dionysius de Areopagiet, Augustinus, Hieronymus en andere oude en gezaghebbende Vaders vermelden de kruinschering.
Men zegt dat de heilige Petrus, de prins der apostelen, die gewoonte ingevoerd heeft, ter herinnering aan de doornenkroon die op het hoofd van de Zaligmaker gedrukt werd; hij wilde dat de kroon, die de goddelozen gebruikt hadden om Christus te honen en te folteren, voor de apostelen een sieraad en een ereteken zou zijn. Tevens zouden ze daardoor te kennen geven dat de bedienaars van de Kerk moeten bezorgd zijn om in alles Christus na te volgen en zijn beeld weer te geven. Velen beweren ook dat de kroon een kenteken is van de koninklijke waardigheid, die vooral past aan degenen die tot het erfdeel van de Heer geroepen zijn. De woorden van de apostel Petrus aan het gelovige volk : “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap„ 16, zijn immers bijzonder en in meer letterlijke zin op de bedienaars van de Kerk toepasselijk.
Er zijn er ook wel die menen dat de kruin, door haar ronden vorm die de volmaakste van allen is, een zinnebeeld is van het volmaakte leven dat de geestelijken moeten leiden; of ook nog, dat zij door het afsnijden van het haar, dat iets overtollig is aan het lichaam, het misprijzen van alle uitwendige zaken betekent, en de onthechting van alle menselijke bekommernissen.
Ambt van de portier. #
De eerste orde, die men na de kruinschering ontvangt, is die van portier. De portier heeft als taak, de sleutels en de deur van de tempel te bewaren, en de toegang te ontzeggen aan alwie er niet mag binnenkomen. Vroeger woonde de portier ook het heilig Misoffer bij, om te beletten dat iemand te dicht bij het altaar zou komen, en de priester onder de heilige Handeling zou aanspreken. Nog andere bedieningen waren hem toevertrouwd, zoals de riten van die wijding te kennen geven. De bisschop neemt de sleutels van het altaar, geeft ze aan degene die hij portier wil wijden en zegt : “Toon door uw gedrag dat gij aan God rekenschap zult geven over de dingen, die met deze sleutels opgesloten worden„. Uit de oude gebruiken van de Kerk begrijpen we dat het ambt van portier eertijds een grote waardigheid was : want het ambt van schatmeester, die ook de bewaker was van het heiligdom, werd door een portier waargenomen ; dat ambt wordt zelfs nu nog tussen de aanzienlijkste bedieningen van de Kerk gerekend.
Ambt van de lezer. #
De tweede orde is het lezersambt. De lezer heeft als taak, de boeken van het Oud en van het Nieuw Testament klaar en duidelijk :n de Kerk voor te lezen, en is vooral gelast met de lezing tijdens het nachtofficie. Vroeger moest hij ook de eerste beginselen van de christelijke godsdienst aan de gelovigen aanleren.
In tegenwoordigheid van het volk reikt de bisschop, die een lezer wijdt, hem het boek toe, waarin geschreven staat al wat op die bediening betrekking heeft, en zegt: “Neem dit boek aan, en wees een lezer van het woord van God. Zo gij trouw en vruchtbaar uw bediening vervult, zult gij deel hebben met hen, die vanaf het begin het woord van God goed verkondigd hebben„.
Ambt van de bezweerder. #
De derde orde is die van de bezweerders, aan wie de macht gegeven werd om de naam van God te aanroepen over hen die door de onreine geesten bezeten zijn. Bij de wijding van de bezweerder geeft de bisschop hem het boek, waarin de bezweringen staan, met deze woorden : “Neem dit boek aan en prent het in uw geheugen, en heb de macht om de handen op te leggen aan de bezetenen, zowel gedoopten als catechumenen
Ambt van de acoliet. #
De orde der acolieten is de vierde en laatste van degenen die men kleine orden noemt. Zij hebben als taak, de hogere dienaars, diakens en subdiakens, bij te staan en te helpen in de dienst van het altaar. Verder dragen zij ook brandende kaarsen gedurende let heilig Misoffer, vooral tijdens de lezing van het Evangelie ; daarom worden ze ook kaarsdragers (ceroferarii) genoemd.
Voor de wijding van de acolieten, worden de volgende ceremoniën onderhouden : De bisschop wijst eerst op hun verplichtingen, en geeft hun dan een kaars in de hand, terwijl hij zegt : “Neem deze kandelaar aan met de kaars, en weet dat gij gelast zijt met het aansteken van de kaarsen der kerk, in de naam van de Heer„. Vervolgens geeft hij hun de ledige ampullen, die gebruikt worden om wijn en water aan te brengen in de Mis, en zegt : “Neem de ampullen aan, waarin ge wijn en water zult aangeven voor de consecratie van het Bloed van Christus, in de naam van de Heer„
Bediening van de subdiaken. #
Van de kleine, niet-heilige orden, waarover we tot hiertoe gesproken hebben, mag men wettig opstijgen tot de grote en heilige orden. Het subdiakonaat is de eerste grote orde. Zoals de naam zelf het zegt, moet de subdiaken de diaken dienen aan het altaar ; hij moet het gewaad voorbereiden, de heilige vaten, het brood en de wijn die nodig zijn voor het Misoffer ; hij biedt aan de bisschop en aan de priester het water aan, voor de handwassing tijdens de heilige Mis. Vroeger las de diaken het Epistel in de Mis. Thans is het de subdiaken die het doet. De subdiaken staat als getuige bij de heilige offerande, en zorgt ervoor dat de priester door niets gestoord wordt.
Al wat op de bediening van de subdiaken betrekking heeft, vindt men in de plechtige ceremoniën van zijn wijding. Eerst verklaart de bisschop dat de subdiakens verplicht zijn de eeuwige zuiverheid te onderhouden, en dat niemand in de orde mag opgenomen worden, die niet bereid is zich vrijwillig aan die wet te onderwerpen ; vervolgens, na het plechtig bidden van de litanie, somt hij de verschillende ambten en bedieningen van de subdiaken op. Na dit alles, ontvangt elke wijdeling van de bisschop de kelk en de pateen ; en‚ om aan te tonen dat de subdiaken de diaken moet dienen, geeft de aartsdiaken aan de wijdeling de ampullen, met wijn en water gevuld, samen met het bekken en het doekje dat gebruikt wordt om de handen af te drogen. Ondertussen zegt de bisschop : “Ziet welke bediening u gegeven wordt; daarom vermaan ik u, gedraagt u zo dat gij aan God kunt behagen„ Meer andere gebeden worden nog gezegd. De bisschop bekleedt dan de subdiaken met de heilige gewaden, — hetgeen ook met bepaalde gebeden en ceremoniën gepaard gaat —, reikt hem ten slotte het epistelboek toe, en zegt : “Neem het epistelboek aan, en ontvang de macht om de epistels te lezen in de heilige Kerk van God, zo voor levenden als voor doden„.
Bediening van de diaken. #
De tweede heilige orde is het diakonaat, dat een meer uitgebreide bediening heeft en altijd als waardiger aanzien werd. Immers, de diaken moet altijd de bisschop volgen, bij hem blijven terwijl hij predikt, de bisschop en de priester bijstaan gedurende het Heilig Misoffer en bij het toedienen van andere sacramenten, en in de Mis het Evangelie lezen. Vroeger moest de diaken ook de gelovigen dikwijls opwekken om de dienst met aandacht te volgen, en in de kerken waar de gewoonte bestond dat de gelovigen onder de twee gedaanten communiceerden, diende hij het Bloed van de Heer toe. Verder was de diaken ook gelast met het uitdelen van de kerkelijke goederen, en moest hij zorgen dat iedereen ontving wat hij nodig had om te leven.
De diaken is als het oog van de bisschop ; hij moet onderzoeken wie in de stad vroom en godsdienstig leeft, en wie niet; wie op de gestelde tijd het Heilig Misoffer en de prediking bijwoont, en wie er niet naartoe komt ; van dat alles moet hij de bisschop op de hoogte houden, zodat deze ieder in het bijzonder kan vermanen en opwekken, of ook in het openbaar berispen en bestraffen, zoals het hem nuttigst zal schijnen.
Het is nog de diaken die de namen van de dopelingen afroept, en degenen die priester moeten gewijd worden aan de bisschop voorstelt. Hij mag ook, in afwezigheid van de bisschop en de priester, het Evangelie uitleggen, echter niet van op de predikstoel, om te tonen dat dit eigenlijk niet tot zijn bediening behoort.
Wie mag als diaken gekozen worden ? #
Zorgvuldig moet men toezien dat geen onwaardige tot deze orde verheven wordt. Sint-Paulus leert het ons, als hij aan Timoteüs voorhoudt hoe deugdzaam en onberispelijk de diaken moet zijn 17. Ook de riten en ceremoniën van de wijding leren ons dat duidelijk genoeg. Immers, in de wijding van de diaken komen meer en verhevener gebeden voor dan in de wijding van de subdiaken; de bisschop tooit hem met meer gewaden, en legt hem ook de handen op, zoals de apostelen deden bij het aanstellen van de eerste diakens 18. Eindelijk geeft hij hem het Evangelieboek en zegt: “Ontvang de macht om het Evangelie te lezen in de Kerk van God, zo voor levenden als voor doden, in de naam van de Heer„.
Waardigheid en grootheid van het priesterschap. #
De derde en verhevenste trap van al de heilige orden is het priesterschap. Degenen die met die waardigheid bekleed zijn, werden door de oude Vaders met twee namen genoemd : soms noemden ze hen presbyter, een Grieks woord dat ouderlingen betekent, niet alleen om wille van de rijpere leeftijd die vooral voor deze orde noodzakelijk is, maar ook en veel meer om wille van de levensernst, de wetenschap en de voorzichtigheid. De Heilige Schriftuur zegt immers: “Het is niet het lang leven of het aantal jaren dat de ouderdom eerbiedwaardig maakt; de wijsheid heeft meer waarde dan grijze haren, en in een vlekkeloos leven ligt de ouderdom„ 19. Soms ook werden ze saterdotes genoemd, omdat ze aan God toegewijd zijn, en omdat hun de taak opgedragen is de sacramenten toe te dienen, en de heilige en goddelijke zaken te behandelen.
Dubbel priesterschap, zowel in het oud als het nieuw Testament. #
In de Heilige Schriftuur wordt over een dubbel priesterschap gesproken, het één uiterlijk en het ander innerlijk ; de pastoors moeten dus de twee behandelen, en uitleggen welk van de twee hier bedoeld wordt.
Aan het innerlijk priesterschap hebben alle gelovigen deel, nadat ze door het heilzaam water gezuiverd zijn ; vooral de rechtvaardigen, die de geest van God bezitten, en‚ door een weldaad van de goddelijke genade, levende ledematen geworden zijn van de Hogepriester Jezus Christus. Door hun geloof, dat brandt van liefde, dragen zij op het altaar van hun hart “geestelijke offeranden„aan God op; daaronder moet men rekenen al de goede en eerlijke werken, die zij tot Gods glorie verrichten. Daarom lezen we, in het Boek der Openbaringen : “Christus heeft ons van onze zonden gezuiverd in zijn Bloed, en heeft ons tot koningen en priesters gemaakt voor God en zijn Vader„ 20. Daarmee komt overeen het woord van de Prins der apostelen : “Laat uzelf als levende stenen opbouwen tot een geestelijken tempel voor een heilig priesterschap, om geestelijke slachtoffers op te dragen die aan God welgevallig zijn door Jezus Christus„ 21. Ook vermaant ons de Apostel dat wij “onze lichamen als een levend, heilig en aan God behaaglijk offer opdragen : dat moet onze redelijke eredienst zijn„ 22. En lang te voren had David gezegd : “Een hart van droefheid gebroken is een offerande voor God; een verbrijzeld en vernederd hart zult gij, Heer, niet versmaden„ 23. Het is duidelijk dat dit alles op het innerlijk priesterschap betrekking heeft.
Buiten het innerlijk priesterschap, bestaat er nog een ander. #
Het uiterlijk priesterschap komt niet aan alle gelovigen toe, maar alleen aan zekere mensen, die, door het wettig opleggen van de handen en door plechtige ceremoniën van de heilige Kerk aangesteld en aan God toegewijd zijn, en aangenomen tot een bijzondere en heilige bediening. Ook in de oude wet vindt men dit onderscheid in het priesterschap. Dat David over het innerlijk priesterschap gesproken heeft, dat hebben we pas aangetoond ;en dat God aan Mozes en Aaron vele voorschriften gaf over het uiterlijk priesterschap, dat weet iedereen. Hij heeft daarbij heel de stam van Levi voor de tempeldienst bestemd, en door een wet verboden dat iemand uit een anderen stam zich in die bediening zou indringen. Koning Ozias werd door de Heer met melaatsheid. geslagen omdat hij zich de priesterlijke bediening toe-eigende, en werd voor zijn vermetelheid en heiligschennis streng gestraft. En vermits we ook in de evangelische wet hetzelfde onderscheid vinden, moet men aan de gelovigen leren dat hier over het uiterlijk priesterschap gehandeld wordt, dat slechts zekere mensen ontvangen. Alleen dat priesterschap is een sacrament.
Bedieningen van de priester. #
De priester heeft als taak, het Misoffer aan God op te dragen en de sacramenten van de Kerk toe te dienen, zoals gezegd wordt in de riten van de wijding. Om een priester te wijden legt de bisschop hem de handen op, en al de aanwezige priesters doen het met hem; daarna legt hij hem de stool op de schouders en kruist ze over de borst : de betekenis daarvan is, dat de priester bekleed wordt met een macht uit de hoge, zodat hij het kruis van onze Heer Christus kan dragen en het zoete juk van de goddelijke wet, en die wet aan anderen kan voorhouden, niet alleen door woorden maar ook door het voorbeeld van een heilig leven. Verder wijdt hij hem de handen met heilige olie, en reikt hem de kelk met wijn en de pateen met de hostie toe, zeggende : “Ontvang de macht om het offer aan God op te dragen en Missen te celebreren, zo voor levenden als voor doden„. Door die ceremoniën en die woorden wordt de priester aangesteld als tolk en middelaar tussen God en de mensen, en dat moet als de voornaamste bediening van de priester aanzien worden. Ten slotte legt de bisschop hem nogmaals de handen op het hoofd en zegt : “Ontvang de Heilige Geest ; als gij de zonden vergeeft, zijn ze vergeven, als gij ze weerhoudt, zijn ze weerhouden„;zo geeft hij hem de hemelse macht, die de Heer aan zijn leerlingen gaf, de macht om de zonden te vergeven en te weerhouden. Dit zijn de voornaamste bedieningen, die aan de priesterlijke orde eigen zijn.
Er is maar één priesterschap, doch er zijn verscheidene trappen in de priesterlijke orde. #
De priesterlijke orde is één, maar omvat niettemin verscheidene trappen van waardigheid en macht. Tot de eerste trap behoren de gewone priesters; we hebben tot hiertoe uiteengezet welke hun bedieningen zijn.
De tweede trap is die van de bisschoppen, die aan het hoofd van een bisdom staan. Zij moeten niet alleen de andere bedienaars van de Kerk besturen, maar ook het gelovige volk, en met de meeste waakzaamheid voor hun zaligheid zorgen. Daarom worden ze in de Heilige Schriftuur dikwijls “herders van de schapen„ genoemd, Sint-Paulus beschrijft hun ambt en bediening in zijn rede tot de Ephesiërs, die we in de Handelingen der Apostelen lezen 24. Ook Petrus, de prins der apostelen, heeft aan de bisschoppen een goddelijke regel van hun ambt gegeven 25; als ze daar hun leven naar richten, dan zullen ze zonder twijfel goede herders zijn, en ook zo aanzien worden. De bisschoppen worden ook Pontifices genoemd ; die naam komt van de heidenen, die hun hogepriesters zo noemden.
De derde trap is die van de aartsbisschoppen, die boven verscheidene bisschoppen staan ; men noemt ze ook metropolieten, omdat de steden, waarvan zij bisschop zijn, als de moeders van een provincie aanzien worden. Zij hebben een hogere waardigheid en een grotere macht dan de bisschoppen, alhoewel hun wijding juist dezelfde is als die van de bisschoppen.
En op de vierde trap vinden we de Patriarchen, de eerste en meest verhevene Vaders.
De oude zetels van Patriarchen. #
Buiten de Paus waren er vroeger, in heel de Kerk, slechts vier Patriarchen, en nog was er tussen hen verschil van waardigheid. De Patriarch van Constantinopel werd laatst van al tot die eer verheven, en toch werd hij als de eerste aanzien, om wille van de heerlijkheid van het keizerrijk. De tweede is de Patriarch van Alexandrië, wiens Kerk gesticht werd door de Evangelist Marcus, op bevel van de Prins der apostelen ; de derde is de Patriarch van Antiochië, waar Petrus eerst zijn stoel gevestigd heeft; op de vierde plaats komt de Patriarch van Jeruzalem; zijn Kerk werd bestuurd door Jacobus, bloedverwant van de Heer.
De Paus van Rome is, door goddelijk recht, de eerste van alle bisschoppen. #
Boven allen heeft de katholieke Kerk altijd de Paus van Rome geëerd; in de Kerkvergadering van Ephese noemde Cyrillus van Alexandrië hem aartsbisschop, vader en Patriarch van gans de wereld, Want vermits hij zit op de stoel die Petrus, de prins der apostelen, tot het einde van zijn leven bekleed heeft, zoals we met zekerheid weten, erkent de Kerk in hem de hoogste trap van waardigheid en de uitgestrektheid van rechtsmacht, die hem niet door kerkelijke besluiten of menselijke instellingen, maar door God zelf gegeven werd. Daarom is hij de vader en leider van alle gelovigen, van alle bisschoppen en andere prelaten, met welke macht en waardigheid zij ook bekleed zijn, en staat hij aan het hoofd van gans de Kerk, als opvolger van Petrus, als ware en wettige plaatsvervanger van onze Heer Christus.
Met al wat voorgaat zullen de pastoors aan de gelovigen leren welke de voornaamste ambten en bedieningen zijn van de verschillende kerkelijke orden, en wie de bedienaar is van dit sacrament.
Wie is de bedienaar van het priesterschap ? #
Het toedienen van het priesterschap komt aan de bisschop toe. Dat is gemakkelijk te bewijzen door het gezag van de Heilige Schriftuur, na een allerzekerste overlevering, door het getuigenis van al de Vaders, de decreten van de Kerkvergaderingen, het gebruik en de gewoonte van de heilige Kerk, Aan sommige abten wordt wel toegestaan de vier kleine wijdingen te geven; doch zonder enige twijfel komt dit van rechtswege alleen aan de bisschop toe, die ten andere, alleen, met uitsluiting van alle anderen, de grote en heilige orden mag toedienen. Alleen de bisschop wijdt subdiakens, diakens en priesters ; en de bisschoppen zelf worden door drie bisschoppen gewijd, volgens een overlevering van de apostelen, die ten allen tijde in de Kerk bewaard gebleven is.
Waarom wordt van de wijdelingen een uitstekende deugd gevergd? #
Nu moeten we uitleggen wie geschikt is voor dit sacrament, vooral voor de priesterlijke orde, en wat er meest van hen gevergd wordt ; daaruit zal men gemakkelijk kunnen afleiden wat er nodig is voor de andere orden, volgens hun bediening en waardigheid.
Veel omzichtigheid is nodig in het toedienen van dit sacrament : immers, de andere sacramenten geven genade voor de heiliging van degenen die ze ontvangen; doch zij die de heilige wijding ontvangen, worden deelachtig aan de hemelse genade om, door hun bediening, te zorgen voor het heil van de Kerk en dus ook van alle mensen. We begrijpen dan ook dat de wijdingen slechts toegediend worden op vastgestelde dagen, waarop ook een plechtige vasten voorgeschreven wordt volgens het aloud gebruik van de katholieke Kerk : door heilige en vrome gebeden moet het gelovige volk bedienaars van de heilige zaken van God afsmeken, die bekwaam zijn om de macht van een zo groot ambt goed uit te oefenen, tot nut van de Heilige Kerk.
De wijdeling moet onberispelijk zijn in zijn leven en zeden. #
Degene die priester gaat gewijd worden, moet vooreerst onberispelijk zijn in zijn leven en zeden ; niet alleen omdat hij plichtig zou zijn aan een nieuwe en grote misdaad met de wijding te vragen, of zelfs maar te aanvaarden, in staat van doodzonde, maar ook omdat hij voor de anderen het licht van deugd en onschuld moet dragen. De pastoors moeten dus uitleggen wat de Apostel voorschreef aan Titus en Timoteüs 26, en tevens leren dat, evenals de lichamelijke gebreken in de oude wet, volgens het bevel van de Heer, een beletsel waren voor de dienst van het altaar, zo ook de geestelijke gebreken, in de wet van het Evangelie, een beletsel zijn voor de heilige wijding. Om die reden bestaat de vrome gewoonte in de Kerk, dat de wijdelingen eerst hun geweten zorgvuldig zuiveren door het sacrament van boetvaardigheid.
Van de priester wordt wetenschap vereist. #
Van de priester wordt niet alleen de kennis gevergd die verband houdt met het gebruik en het toedienen van de sacramenten; hij moet ook voldoende onderwezen zijn in de wetenschap van de Heilige Schriftuur om het volk te onderrichten in de geheimen van het christelijk geloof en de geboden van de goddelijke wet, om de gelovigen op te wekken tot deugd en godsvrucht en van de ondeugd te weerhouden. De priester heeft immers een dubbel ambt : de sacramenten wettig voltrekken en toedienen, en het volk, dat aan zijn zorg toevertrouwd is, onderwijzen in de dingen en instellingen die nodig zijn tot de zaligheid. Malachias getuigt : “De lippen van de priester zullen de wetenschap bewaren, en uit zijn mond zal men de wet vernemen, omdat hij een afgezant is van de Heer der heerscharen„ 27. Om, in de eerste bediening, te doen wat voorgeschreven is, kan een beperkte kennis volstaan; voor de tweede echter is een gewone kennis niet voldoende, maar is een meer uitgebreide wetenschap vereist. Nochtans kan men van alle priesters niet vergen dat ze alle moeilijkheden zouden doorgronden ; het is voldoende dat ieder de kennis bezit die nodig is om zijn ambt en bediening goed uit te oefenen.
Wie mag niet toegelaten worden tot het priesterschap ? #
Aan kinderen mag dit sacrament niet gegeven worden, zomin als aan dwazen en zinnelozen, omdat ze het gebruik van hun verstand niet hebben ; nochtans, moest men het hun toedienen, dan moet men aannemen dat ook in hun ziel het merkteken van het sacrament zou ingeprent worden.
Welke ouderdom vereist is voor elke orde, dat vindt men gemakkelijk in de decreten van de Kerkvergadering van Trente.
Ook slaven mogen niet toegelaten worden : wie zijn eigen meester niet is, maar onder de macht van een ander staat, kan niet aan de eredienst toegewijd worden.
Worden verder nog uitgesloten : allen die een moord begaan hebben, want de kerkelijke wet verklaart hen onbekwaam om het priesterschap te ontvangen ; de onechte kinderen, en allen die niet uit een wettig huwelijk geboren zijn : het past immers dat degenen, die met de eredienst gelast worden, niets in zich hebben dat smaad of misprijzen kan verdienen.
Eindelijk kunnen niet gewijd worden, degenen die kreupel zijn of een erg lichamelijk gebrek hebben; dat gebrek of die misvorming kan aanstotelijk zijn, of hinderlijk in het toedienen van de sacramenten.
Uitwerksels van dit sacrament. #
Na dit alles uitgelegd te hebben, moeten de pastoors nog leren welke de vruchten zijn van dit sacrament. Weliswaar dient het priesterschap hoofdzakelijk, zoals vroeger gezegd werd, tot nut en luister van de Kerk ; toch is het ook zeker dat het in de ziel van degene die gewijd wordt, een genade van heiligmaking uitwerkt, waardoor hij bekwaam en geschikt gemaakt wordt om waardig zijn ambt uit te oefenen en de sacramenten toe te dienen ; zo wordt, door de genade van het Doopsel, ook iedereen bekwaam om de andere sacramenten te ontvangen.
Nog een andere genade wordt door dit sacrament gegeven, namelijk de bijzondere macht, die op de hoogheilige Eucharistie betrekking heeft. De priester ontvangt die macht in al haar volheid en volmaaktheid, zodat hij alleen het Lichaam en Bloed van de Heer kan consacreren; de bedienaars van de lagere orden ontvangen die macht in min of meer grote mate, naar gelang zij door hun bediening min of meer tot de Altaargeheimen naderen. Die genade wordt ook geestelijk merkteken genoemd : al wie de heilige wijding ontvangen heeft, wordt van de andere gelovigen onderscheiden door een innerlijk kenteken dat in de ziel gedrukt wordt, en bestemd voor de goddelijke eredienst. Daarop: schijnt de Apostel gedoeld te hebben, als hij aan Timoteüs schreef : “Verwaarloos de gave niet die in u is, die u gegeven werd door een profetie met de oplegging der handen van de ouderen„ 28; en elders : “Ik maak u indachtig dat gij terug de gave van God moet aanblazen, die in u is door het opleggen van mijn handen„ 29.
Zo hebben we het priesterschap genoeg behandeld. Wij hebben slechts de voornaamste punten aan de pastoors willen voorhouden, opdat zij stof zouden hebben om de gelovigen te onderwijzen en in de christelijke godsvrucht op te leiden.
-
Malach. II, 7. ↩︎
-
Exod. XXII, 28. ↩︎
-
Eph. III, 12. ↩︎
-
Hebr. V, 4. ↩︎
-
Jer. XXII, 21. ↩︎
-
I Cor. IX, 13. ↩︎
-
Jo. X, 12. ↩︎
-
Ezech. XXXIV, 8. ↩︎
-
Jo. X, 12. ↩︎
-
Luc. I, 75. ↩︎
-
Jo. XX, 21-23. ↩︎
-
Matth. XVIII, 18. ↩︎
-
Hebr. VII, 12. ↩︎
-
II Tim. I, 6, 7. ↩︎
-
Num. XVIII, 20. ↩︎
-
I Petr. II, 9. ↩︎
-
I Tim. III, 7, 8. ↩︎
-
Act. VI, 6. ↩︎
-
Sap. IV, 8. ↩︎
-
Apoc. I, 5. ↩︎
-
I Pet. II, 5. ↩︎
-
Rom. XII, 1. ↩︎
-
Ps. L, 19. ↩︎
-
Act. XX, 28-30. ↩︎
-
I Pet. V, 2, 3. ↩︎
-
Tit. I, 7; I Tim. III, 8. ↩︎
-
Malach. II, 7. ↩︎
-
I Tim. IV, 14. ↩︎
-
II Tim I, 6 ↩︎