Het heilig Oliesel

Het heilig Oliesel. #

Waarom moeten de pastoors dikwijls aan het volk over het heilig Oliesel spreken ? #

De Heilige Schriftuur leert ons: “Denk, in al uw werken, op uw uitersten, en gij zult in eeuwigheid niet zondigen„ 1. Dat woord bevat een vermaning voor de pastoors, om zonder ophouden het gelovige volk op te wekken tot bestendige overweging van de dood. En vermits het heilig Oliesel noodzakelijk gepaard gaat met de gedachte aan de dood, is het gemakkelijk te begrijpen dat ze dikwijls dit sacrament moeten behandelen, niet alleen omdat het nuttig is de geheimen te verklaren van al wat betrekking heeft op de zaligheid, maar ook omdat de gelovigen, met te overwegen dat alle mensen moeten sterven, hun best zullen doen om hun boze driften te bedwingen. Het gevolg daarvan zal zijn, dat het vooruitzicht van de dood hen niet meer zal doen vrezen, maar dat ze God eindeloos dankbaar zullen zijn, omdat Hij ons niet alleen de toegang tot het ware leven geopend heeft door het Doopsel, maar ook het heilig Oliesel ingesteld heeft om ons bij het sterven de weg naar de hemel te vergemakkelijken.

Waarom wordt dit sacrament laatste zalving (extrema unctio) genoemd ? #

Bij de uitleg van dit sacrament zullen we dezelfde orde volgen als voor de andere sacramenten. Men zal dus eerst leren, dat men dit sacrament laatste zalving noemt, omdat het, van al de heilige zalvingen die onze Zaligmaker aan zijn Kerk toevertrouwd heeft, het laatste moet toegediend worden. Daarom noemden de oude schrijvers deze zalving ook het sacrament van de zalving der zieken, en het sacrament van de stervenden: die uitdrukkingen zijn best geschikt om bij de gelovigen de gedachte aan de dood op te roepen.

Het heilig Oliesel is een waar sacrament. #

Vóór alles moet men uitleggen dat het heilig Oliesel een waar sacrament is. Dit wordt duidelijk genoeg, als we de woorden in acht nemen, waarin de heilige apostel Jacobus de wet van dit sacrament uitgedrukt heeft : “Is iemand onder u ziek ? Hij roepe de priesters van de Kerk, en dat zij over hem bidden en hem zalven met olie in de naam van de Heer. En het gebed van het geloof zal de zieke behouden en de Heer zal hem opwekken ; en heeft hij gezondigd, het zal hem vergeven worden„ 2. Vermits de apostel bevestigt dat het heilig Oliesel de zonden vergeeft, verklaart hij ook dat het de kracht en de eigenschap van een waar sacrament bezit. Vele Kerkvergaderingen hebben getuigd dat dit altijd de lering van de katholieke Kerk over het heilig Oliesel geweest is; en de Kerkvergadering van Trente heeft de banvloek uitgesproken tegen allen die anders durven leren of denken. Ook Innocentius I heeft dit sacrament ten zeerste aan de gelovigen aanbevolen.

Is elke zalving in het heilig Oliesel een sacrament ? #

De pastoors zullen bijgevolg met beslistheid leren, dat het heilig Oliesel een waar sacrament is, niet verschillende, maar één sacrament, alhoewel het toegediend wordt door verschillende zalvingen, die elk hun eigen gebeden en vorm hebben. Het is één, niet omdat de delen waaruit het bestaat onafscheidbaar zijn, maar omdat ze allen nodig zijn om het te voltrekken. Dit is de eenheid van alle dingen, die uit verscheidene delen bestaan. Evenals een huis, dat samengesteld is uit vele en verschillende delen, toch een eenheid van vorm heeft, zo is ook dit sacrament, dat met vele dingen en woorden toegediend wordt, toch slechts één teken, en het werkt ééne zaak uit die het betekent.

Verder zullen de pastoors leren welke de delen zijn van dit sacrament, namelijk de stof en de vorm. Ook de heilige Jacobus heeft die twee delen aangeduid, en het is nuttig de betekenis van elk van die delen na te gaan.

Stof van het heilig Oliesel. #

Volgens de verklaring van de Kerkvergaderingen, en vooral van de Kerkvergadering van Trente, is de stof van dit sacrament olie door de bisschop gewijd, en niet gelijk welke olie die uit een vettige stof getrokken wordt, maar alleen olie uit olijven. Die stof duidt allerbest aan wat door de kracht van dit sacrament innerlijk in de ziel uitgewerkt wordt. Want evenals de olie een grote kracht bezit om de pijnen van het lichaam te verzachten, zo vermindert ook dit sacrament de droefheid en de smart van de ziel. Olie herstelt ook de gezondheid, brengt vreugde bij, en geeft voedsel aan het licht; om de krachten van een uitgeput lichaam op te wekken is ze zeer geschikt. Al die eigenschappen van de olie duiden aan wat de goddelijke kracht in de zieke bewerkt door het toedienen van dit sacrament. Dit is voldoende over de stof.

Vorm van dit sacrament. #

De vorm van dit sacrament bestaat in het woord en het plechtig gebed dat de priester bij elke zalving uitspreekt: “Door deze heilige zalving vergeve u God al wat gij misdaan hebt met het gezicht, de reuk, het gevoel, enz.„. Dat dit gebed de ware en eigen vorm van het sacrament Is, daarvan vinden we het bewijs bij de heilige Jacobus, waar hij zegt : “dat zij over hem bidden. en het gebed van het geloof zal de zieke behouden„. Daaruit kan men afleiden dat de vorm bij wijze van gebed moet uitgesproken worden ; de apostel heeft echter niet bepaald hoe dit gebed moet geformuleerd worden. De woorden die wij gebruiken zijn echter door een trouwe overlevering van de Vaders tot ons gekomen, zodat al de Kerken de formule bewaren, die gebruikt wordt in de heilige Roomse Kerk, moeder en meesteres van alle Kerken. Sommigen veranderen wel enkele woorden: in plaats van “God vergeve u„ zeggen ze : “God schelde u kwijt„ of “God spare u„, soms zelfs: “God geneze al wat gij misdaan hebt„; de betekenis blijft echter dezelfde, zodat we mogen zeggen dat allen dezelfde vorm vroom behouden.

Waarom is de vorm van dit sacrament een gebed ? #

In de andere sacramenten verklaart de vorm eenvoudig hetgeen uitgewerkt wordt, bijvoorbeeld : “Ik doop u„ of “ik teken u met het kruisteken„ ; ofwel wordt hij uitgesproken bij wijze van bevel, in het priesterschap bijvoorbeeld wordt aan de wijdeling gezegd : “ontvang de macht„; alleen in het heilig Oliesel wordt een gebed als vorm gebruikt. Dit moet ons niet verwonderen, want dit is gegrond : dit sacrament wordt immers toegediend om niet alleen geestelijke genade te geven aan de zieken, maar ook lichamelijke genezing ; het gebeurt echter niet altijd dat de zieken erdoor genezen worden, en daarom wordt een gebedsformule gebruikt, om van de goddelijke goedheid af te smeken hetgeen het sacrament door zijn eigen kracht niet altijd bewerkt.

Het toedienen van dit sacrament gaat ook met bijzondere plechtigheden gepaard, meestal gebeden, waarin de priester de genezing van de zieke afsmeekt.„ Voor geen enkel ander sacrament worden zoveel gebeden voorgeschreven: dit is ook te begrijpen, vermits de gelovigen vooral op dat ogenblik de hulp van vrome gebeden nodig hebben.

Daarom ook moeten al de aanwezigen, en vooral de pastoors, uitterharte God bidden, en het leven en de zaligheid van de zieke met alle vurigheid aan Zijn barmhartigheid aanbevelen.

Wie is de insteller van dit sacrament ? #

Vermits we bewezen hebben dat het heilig Oliesel een waar en echt sacrament is, volgt daaruit dat Christus onze Heer het ingesteld heeft; de heilige apostel Jacobus heeft alleen die instelling aan de gelovigen voorgehouden en bekend gemaakt. De Zaligmaker zelf schijnt reeds de zalving voorgeschreven te hebben, als Hij zijn leerlingen twee en twee vóór zich uitzond ; we lezen immers in het Evangelie : “Zij gingen heen en predikten dat de mensen boetvaardigheid moesten doen, en dreven veel duivelen uit en zalfden veel zieken met olie en genazen hen„ 3. We moeten aannemen dat de apostelen die zalving zelf niet uitgevonden hadden, maar dat de Heer ze voorgeschreven had, niet als een natuurlijk geneesmiddel, maar als een bron van geestelijke kracht, meer ingesteld tot redding van de ziel dan tot genezing van het lichaam. Dat wordt bevestigd door de heiligen Dionysius, Ambrosius, Chrysostomus en Gregorius de Grote, zodat het niet te betwijfelen valt dat we het heilig Oliesel met de diepste eerbied moeten aanvaarden als een der zeven sacramenten van de katholieke Kerk.

Aan wie moet het heilig Oliesel toegediend worden ? #

Alhoewel dit sacrament voor allen ingesteld is, moet men toch aan de gelovigen leren dat het aan sommige mensen niet mag toegediend worden. Op de eerste plaats worden uitgezonderd allen die kloek en gezond van lichaam zijn ; de Apostel zelf leert immers dat men het heilig Oliesel niet aan gezonden moet geven, vermits hij zegt: “Is iemand onder u ziek?„; en ook de rede leert het ons, vermits dit sacrament ingesteld is om zowel het lichaam als de ziel te genezen. Alleen zij die ziek zijn, hebben genezing nodig ; daarom moet het sacrament ook toegediend worden aan degenen die zo gevaarlijk ziek zijn, dat er voor hun leven te vrezen is. Men zondigt nochtans grotelijks als men de heilige zalving uitstelt totdat er geen hoop op genezing meer is en de zieke reeds alle leven en gevoel begint te verliezen. Het is immers duidelijk dat het sacrament overvloediger genade zal geven, als de zieke het kan ontvangen met volle bewustzijn, met een levendig geloof en vrome gemoedsstemming. De pastoors zullen dan wel zorg dragen om het hemels geneesmiddel, dat door zijn eigen kracht altijd heilzaam is, toe te dienen op het ogenblik dat het, door de godsvrucht en de vroomheid van degenen die moeten geholpen worden, nog groter voordeel zal kunnen opleveren.

Men mag dus het heilig Oliesel niet geven aan iemand die niet gevaarlijk ziek is, ook als zijn leven moest in gevaar zijn, bijvoorbeeld aan iemand die een gevaarlijke zeereis onderneemt, of naar de oorlog moet waar de dood hem bedreigt, of zelfs niet aan een ter dood veroordeelde die naar de strafplaats gevoerd wordt. Verder zijn allen, die het gebruik van het verstand niet hebben, ongeschikt om dit sacrament te ontvangen: die kinderen, die nog geen zonden bedreven hebben, en dus ook dit sacrament niet nodig hebben om er de overblijfselen van weg te nemen; de zinnelozen, tenzij ze ogenblikken van helderheid gehad hebben en dan tekens van godsvrucht gaven en het verlangen uitdrukten het heilig Oliesel te ontvangen. Een zinneloze, die vanaf zijn geboorte nooit in het bezit van zijn verstand geweest is, mag de heilige zalving niet ontvangen ; men mag ze echter wel geven aan een zieke die naar het sacrament verlangd heeft en later krankzinnig geworden is.

Welke delen van het lichaam moeten gezalfd worden ? #

Niet alle delen van het lichaam moeten gezalfd worden, doch enkel diegenen, die de natuur aan de mens gegeven heeft als werktuigen van de zinnen; de ogen voor het gezicht, de oren voor het gehoor, de neus voor de reuk, de mond voor de smaak en de spraak, de handen voor het gevoel dat wel over geheel het lichaam verspreid is doch sterker ontwikkeld is in de handen. Deze manier van zalven wordt in heel de Kerk onderhouden, en komt best overeen met het wezen van het sacrament, dat als geneesmiddel gebruikt wordt. In de ziekten van het lichaam lijdt heel het lichaam, en toch wordt het geneesmiddel alleen toegepast op het lichaamsdeel dat de zetel en de bron is van de kwaal ; zo ook wordt niet heel het lichaam gezalfd, maar alleen die delen die de voornaamste organen zijn van de gewaarwordingen, ook de lenden, als zetel van de wulpsheid en de begeerlijkheid, en de voeten, die we gebruiken voor onze stappen en bewegingen.

Men mag het heilig Oliesel meermaals ontvangen. #

Men bemerke ook dat in één en dezelfde ziekte, zolang hetzelfde stervensgevaar voortduurt, het heilig Oliesel maar eens mag toegediend worden. Doch als de zieke geneest nadat hij het sacrament ontvangen heeft, dan mag diezelfde hulp hem wederom gegeven worden telkens hij gevaarlijk ziek is. Daaruit blijkt dat het heilig Oliesel behoort tot de sacramenten die men meermaals mag ontvangen.

Hoe moet men het heilig Oliesel ontvangen ? #

Met de meeste zorg moet men verwijderen al wat een beletsel kan zijn voor de genade van het sacrament ; en vermits er geen groter beletsel is dan het bewustzijn van een doodzonde, moet men, volgens het bestendig gebruik van de katholieke Kerk, de biecht en de Heilige Eucharistie toedienen vóór het heilig Oliesel. Verder zullen de pastoors de zieke bewegen om zich door de priester te laten zalven met het geloof waarmee vroeger de zieken zich bij de apostelen aanboden om genezen te worden. De zieke moet op de eerste plaats de zaligheid van zijn ziel afsmeken, en vervolgens ook de gezondheid van het lichaam, op voorwaarde dat die voordelig zou zijn voor de eeuwige glorie. En de gelovigen moeten er niet aan twijfelen dat de heilige en plechtige gebeden door God verhoord worden, vermits de priester die over hen uitspreekt niet in zijn eigen naam, maar in de naam van de Kerk en van onze Heer Jezus Christus. Vooral zullen zij hun best doen om die heilzame zalving met eerbied en godsvrucht te ontvangen, omdat ze staan vóór een hevige strijd en dat de krachten van hun lichaam, zowel als van hun ziel, reeds afnemen.

Bedienaar van het heilig Oliesel. #

De heilige Jacobus, die de wet van de Heer afgekondigd heeft, leert ons ook wie de bedienaar is van het heilig Oliesel. Hij zegt immers : “hij roepe de priesters„ ; door het woord “presbyteri„ bedoelt hij niet de oudsten van de gemeenschap, of ook niet degenen die de voornaamste plaats onder het volk bekleden, maar, volgens de verklaring van het Concilie van Trente, de priesters die door de bisschoppen wettig gewijd zijn door de oplegging van de handen. Het is dus aan de priester dat het toedienen van dit sacrament toevertrouwd is. Nochtans, volgens een decreet van de heilige Kerk, mag niet ieder priester het toedienen, maar de eigen pastoor die rechtsmacht heeft, of een ander die daartoe door de pastoor afgevaardigd wordt. Vooral moet men bemerken dat de priester, in het toedienen van dit sacrament zoals voor alle andere, handelt in de naam van onze Heer Jezus Christus en van zijn Bruid, de heilige Kerk.

Vruchten van dit sacrament. #

De vruchten, die dit sacrament oplevert, moeten ook met zorg uitgelegd worden, opdat de gelovigen, zo ze er door geen andere beweegreden toe getrokken worden, zich ten minste door hun eigen voordeel laten leiden : het ligt immers in onze natuur dat we alles schatten volgens ons eigen belang.

De pastoors zullen dus leren dat dit sacrament de gratie verleent waardoor de zonden, en vooral de lichtere, of zoals we gewoonlijk zeggen, de dagelijkse zonden, kwijtgescholden worden. De doodzonden immers worden vergeven door het sacrament van boetvaardigheid ; dit sacrament werd niet, op de eerste plaats, ingesteld om grote zonden te vergeven, alleen het Doopsel en de biecht hebben daartoe de kracht.

Een tweede voordeel van de heilige zalving is, dat ze onze ziel bevrijdt van de loomheid en zwakheid, die uit de zonde voortkomt, en van al de andere gevolgen van de zonde. Geen tijd kan beter geschikt zijn voor die genezing, dan de tijd van de zware ziekte, als de dood ons bedreigt. Het is immers eigen aan de natuur van de mens, dat hij niets zozeer vreest als de dood. En die vrees wordt nog versterkt door de herinnering aan de bedreven zonden, vooral als we gebukt gaan onder de ernstige beschuldiging van ons geweten. De Heilige Schriftuur zegt: “Bij de gedachte aan hun zonden zullen zij bevreesd zijn, en hun boosheden zullen tegen hen opstaan om hen te beschuldigen„ 4.

Angst en kwelling komt ook voort uit de gedachte dat we weldra zullen staan voor de rechterstoel van God, en dat Hij over ons een allerrechtvaardigst vonnis zal vellen, volgens onze verdienste. Ook gebeurt het dikwijls dat de gelovigen, door die vrees aangegrepen, ten zeerste ongerust worden. Niets is meer geschikt om ons tot een rustige dood te leiden, dan alle droefheid af te leggen, met een blij gemoed de komst van de Heer af te wachten en bereid te zijn om het toevertrouwde pand gewillig terug te geven, wanneer het Hem zal behagen het weder op te eisen. Welnu, dat juist is het uitwerksel van het heilig Oliesel, dat het de gelovigen bevrijdt van hun onrust en hun hart vervult met een heilige en vrome blijdschap.

Hoe de duivel ons bekoort in ons stervensuur. #

Nog een andere weldaad verkrijgen we door het heilig Oliesel, die we wel als de grootste van allen kunnen aanzien. De vijand van het menselijk geslacht houdt wel nooit op, zolang we leven, ons verderf en onze ondergang te betrachten ; toch spant hij nooit zijn krachten sterker in om ons te verderven en, zo het mogelijk ware, ons de hoop op de goddelijke barmhartigheid te ontrukken, dan wanneer hij bemerkt dat ons einde nadert. Daarom geeft dit sacrament wapens en krachten aan de gelovigen, om het geweld en de aanval van de vijand te breken en hem moedig te weerstaan. Want de moed van de zieke wordt opgewekt door de hoop op de goddelijke goedheid, daardoor versterkt, verdraagt hij al de last van zijn ziekte met meer geduld, en hij verijdelt veel gemakkelijker het bedrog en de sluwheid van de duivel, die hem listig zoekt te overvallen.

Hoe kan dit sacrament ook de gezondheid van het lichaam weergeven ? #

Eindelijk geeft het heilig Oliesel ook de lichamelijke gezondheid, indien zij ons zalig is. Zo het op onze dagen minder gebeurt dat de zieken de genezing bekomen, dan mogen we gerust aannemen dat dit niet aan het sacrament te wijten is, maar aan het zwakke geloof van een groot aantal van degenen die het ontvangen of toedienen. De Evangelist getuigt immers dat de Heer onder de zijnen niet veel wonderen deed, om reden van hun ongelovigheid 5. Ook kan men in waarheid zeggen, dat onze godsdienst, nu hij zo diep ingeworteld is in de harten van de mensen, de hulpmiddelen van die wonderen niet meer zozeer nodig heeft als in het begin van de opkomende Kerk.

Toch moet het geloof hier bijzonder opgewekt worden. Wat God in zijn wijsheid ook moge besluiten voor de gezondheid van het lichaam, moeten de gelovigen in ieder geval het vast vertrouwen hebben dat ze, door de kracht van de heilige Olie, de geestelijke gezondheid zullen bekomen, en dat zij, zo zij uit het leven moeten scheiden, deelachtig zullen worden aan de heerlijke belofte van de Heilige Schriftuur : “Zalig zijn de doden, die in de Heer sterven„ 6.

We hebben slechts bondig het heilig Oliesel behandeld ; doch zo de pastoors deze punten wat breedvoeriger en met de vereiste zorg willen uiteenzetten, dan zullen de gelovigen, zonder twijfel, uit die lering het grootste nut voor hun godsvrucht trekken.


  1. Eccl. VII, 40. ↩︎

  2. Jac. V, 14-16. ↩︎

  3. Marc. VI, 12, 13. ↩︎

  4. Sap. IV, 20. ↩︎

  5. Matth. XIII, 58. ↩︎

  6. Apoc. XIV, 13. ↩︎