Ik geloof in de heilige katholieke Kerk, en in de gemeenschap der heiligen

Ik geloof in de heilige katholieke Kerk, en in de gemeenschap der heiligen. #

Dit artikel moet meest van al onderwezen worden. #

Dat de pastoors een bijzondere zorg moeten besteden aan de uitleg van dit artikel, zal duidelijk blijken uit de volgende beschouwingen.

Vooreerst hebben de profeten, volgens het getuigenis van de heilige Augustinus, klaarder en duidelijker over de Kerk gesproken dan over Christus, omdat zij voorzagen dat veel meer mensen aangaande de Kerk zouden kunnen dwalen en misleid worden dan wel aangaande het geheim der menswording. De goddelozen zouden immers niet ontbreken, die, evenals een aap die voor een mens wil doorgaan, zouden beweren dat zij alleen katholiek zijn en die, met evenveel verwaandheid als boosheid, zouden bevestigen dat bij hen alleen de katholieke Kerk te vinden is.

Ten tweede, als iemand diep overtuigd is van de waarheid over de Kerk, zal hij gemakkelijk aan het vreselijk gevaar der ketterij ontkomen. Immers, iemand die zondigt tegen het geloof, moet daarom nog geen ketter genoemd worden ; maar wel degene die het gezag der Kerk versmaadt en zijn goddeloze meningen met hardnekkigheid verdedigt. Vermits het dus niet mogelijk is dat iemand door de pest der ketterij besmet wordt zolang hij de geloofspunten aanvaardt die in dit artikel voorgehouden worden, moeten de pastoors al hun zorg besteden om de gelovigen door de kennis van dit mysterie te wapenen tegen alle listen van de vijand, en hun volharding in het ware geloof te verzekeren.

Dit artikel is innig verbonden met het voorgaande: evenals we daar getoond hebben dat de Heilige Geest de bron en de gever is van alle heiligheid, zo belijden wij hier dat de Kerk van Hem haar heiligheid ontvangt.

Betekenis van het woord Kerk. #

De Latijnen hebben het woord ecclesia (kerk) van de Grieken ontleend en het, na de prediking van het Evangelie, gebruikt om heilige zaken aan te duiden ; daarom moet verklaard worden welke de betekenis is van dat woord. “Ecclesia„ betekent samenroeping ; maar de schrijvers hebben het later gebruikt in de zin van bijeenkomst en vergadering. Het heeft geen belang, voor de betekenis van het woord, of het volk samenkwam om de ware God te vereren of om een valse godsdienst te beoefenen ; in de Handelingen der Apostelen wordt verhaald, dat de griffier van Ephese, nadat hij het volk gestild had, sprak : “Als ge verder nog iets verlangt, dan zal het in de wettelijke vergadering (in legitima ecclesia) beslecht worden„ 1. Het volk van Ephese, dat de eredienst van Diana beoefende, noemt hij een wettelijke vergadering. Zelfs wordt de de naam van kerk gebruikt, niet alleen voor de vergadering van de heidenen, die God niet kennen, maar ook voor de bijeenkomst van boze en goddeloze mensen : zo zegt de Profeet : “Ik haat de vergadering der kwaadwilligen, en met de goddelozen zal ik niet neerzitten„ 2.

Doch later werd dit woord, door de gewoonte der Heilige Schriftuur, nog slechts gebruikt om de christelijke gemeente aan te duiden en de vergadering der gelovigen, die geroepen werden tot het licht van de waarheid en de kennis van God door het geloof ; die de duisternis van onwetendheid en dwaling afgeworpen hebben om de ware en levenden God met vroomheid en heiligheid te eren en Hem uit ganser harte te dienen. Met één woord, de Kerk is, volgens de heilige Augustinus, het gelovige volk dat over de ganse wereld verspreid is.

Geheimen die besloten liggen in het woord Kerk. #

Groote geheimenissen liggen in dat woord besloten, want door zijn betekenis van samenroeping doet het woord Kerk ons denken aan de welwillendheid en de luister der goddelijke genade, ven daardoor begrijpen wij ook hoezeer de Kerk van andere gemeenschappen verschilt: immers, de andere steunen slechts op menselijke rede en voorzichtigheid, en de Kerk is gebouwd op de wijsheid en het beleid van God. Innerlijk heeft God ons geroepen door de invloed van de Heilige Geest, die de harten van de mensen opent, uiterlijk door de zorg en de bediening van de herders en leraars.

Verder is uit die benaming gemakkelijk af te leiden welk doel wij moeten voor ogen hebben ! namelijk de kennis en het bezit der eeuwige goederen : we moeten slechts nagaan waarom vroeger het gelovige volk, dat aan de wet gehoorzaamde, synagoge of verzameling genoemd werd. Volgens de lering van de Heilige Augustinus werd die naam aan de Joodse gelovigen gegeven, omdat zij aardse en vergankelijke goederen betrachtten, evenals een kudde, aan wie het eigen is verzameld te worden. Het christen volk wordt niet synagoge maar Kerk genoemd, omdat het de aardse en vergankelijke goederen misprijst en alleen de hemelse en eeuwige nastreeft.

Andere benamingen der Kerk. #

Er zijn nog verscheidene andere en betekenisvolle namen, waardoor de gemeenschap der christenen aangeduid wordt : de Apostel noemt ze het huis en het gebouw van God, Zo zegt hij in zijn brief aan Timoteüs : “Ik schrijf u dit alles, opdat gij zoudt weten hoe gij u moet gedragen in het huis van God, dit is, in de Kerk van de levende God, zuil en grondslag der waarheid„ 3.

De Kerk wordt een huis genoemd, omdat zij als een familie is, die door één huisvader bestuurd wordt, en waarin gemeenschap is van alle geestelijke goederen. Zij wordt ook genoemd de kudde der schapen van Christus, en Christus zelf is de Herder en de deur van de schaapstal 4. Ze draagt nog de naam van Bruid van Christus : “Ik heb u met één man verloofd, om u als een reine maagd aan Christus voor te stellen„ 5, zo schrijft de Apostel aan de Corinthiërs. En aan de Ephesiërs: “Mannen, bemint uw vrouwen, gelijk Christus de Kerk bemint„ 6. En over het huwelijk zegt hij : “Die geheimenis is groot ; ik zeg dit met het oog op Christus en op de Kerk„ 7. Eindelijk wordt de Kerk het Lichaam van Christus genoemd, zoals men in de brieven aan de Ephesiërs en dan de Colossers kan zien. En al die namen moeten de gelovigen opwekken om zich waardig te maken van de onmetelijke goedertierenheid en goedheid van God, die hen uitgekozen heeft om zijn volk te zijn.

De twee voornaamste delen van de Kerk : de zegevierende en de strijdende Kerk. #

Na dit alles uitgelegd te hebben, zal het nodig zijn de verschillende delen van de Kerk op te sommen, en het onderscheid tussen die delen aan te tonen : zo zullen de gelovigen beter het wezen, de eigenschappen, de gaven en de genaden begrijpen van de kerk, die aan God zo duurbaar is, en zonder ophouden de allerheiligste Naam van God om die reden prijzen.

Twee voorname delen worden onderscheiden in de Kerk, waarvan het ene de naam draagt van zegevierende Kerk, en het andere de strijdende Kerk genoemd wordt.

De zegevierende Kerk is de allerheerlijkste en allergelukkigste vereniging van de zalige geesten, en van hen die gezegevierd hebben over de wereld, het vlees en de boze duivel, en die, bevrijd en verlost van de ellenden van dit leven, de eeuwige zaligheid genieten. En de strijdende Kerk is de vereniging van alle gelovigen, die nog op aarde leven. Zij wordt strijdend geheten, omdat haar leden een onafgebroken strijd te voeren hebben tegen de allerwreedste vijanden, de wereld, het vlees en de duivel.

De strijdende en de zegevierende Kerk zijn één. #

Men moet daarom niet denken dat er twee Kerken zijn : zoals we reeds zegden, zijn het twee delen van dezelfde kerk, waarvan het ene deel reeds is vooruitgegaan en in het bezit is van het hemels Vaderland, en het andere deel dag voor dag zijn weg voortzet, om ook eens met de Zaligmaker verenigd te zijn en te rusten in de eeuwige zaligheid.

In de strijdende Kerk zijn goede en slechte mensen. #

In de strijdende Kerk treft men twee soorten mensen aan : goede en slechte. De bozen zijn deelachtig aan dezelfde sacramenten, ze belijden hetzelfde geloof als de goeden, en toch verschillen ze van hen in levenswijze en zeden. De goede leden van de Kerk zijn diegenen die niet alleen door de belijdenis van het geloof en het ontvangen van de sacramenten met elkander verenigd en verbonden zijn, maar ook door de geest der genade en de band van de liefde. Over hen wordt gezegd : “De Heer kent de zijnen„ 8.

Ook de mensen kunnen wel door zekere tekens veronderstellen wie tot het getal der vromen behoort, maar met zekerheid kunnen ze het niet weten. Daarom mogen we niet veronderstellen, dat Christus, onze Zaligmaker, dat deel van de Kerk bedoelde als Hij ons naar de Kerk verwees, en voorschreef dat wij haar zouden gehoorzamen : vermits dat deel van de Kerk ongekend is, zou er voor niemand zekerheid bestaan aan wiens oordeel wij ons moeten onderwerpen en aan wiens gezag wij te gehoorzamen hebben.

Zo omvat de Kerk goeden en kwaden : de Heilige Schriftuur en de boeken van heilige mannen leren het ons ; in die zin schreef ook de Apostel : “Één lichaam en één geest„ 9.

De Kerk is zichtbaar, en omvat in haar schoot goeden en kwaden. #

Zo begrepen is de Kerk gekend, en wordt ze vergeleken aan de stad die op de berg gelegen is en van alle kanten gezien wordt : vermits iedereen haar moet gehoorzamen, is het nodig dat ze ook door iedereen kan gekend worden. En niet alleen omvat ze goede leden, maar ook slechte, zoals het Evangelie ons in vele parabelen leert, bij voorbeeld, als er gezegd wordt dat het rijk der hemelen, dat is de strijdende Kerk, gelijk is aan het net dat in de zee geworpen wordt 10, of aan het veld, waar onkruid tussen de tarwe gezaaid wordt 11, of aan de dorsvloer, waar het kaf met het koren vermengd is 12, of aan tien maagden, waarvan sommige wijs zijn en andere dwaas 13. En reeds veel vroeger kunnen we een voorafbeelding van de Kerk zien in de ark van Noë, die zowel onreine als reine dieren bevatte.

Doch alhoewel het katholiek geloof ons als een vaste en zekere waarheid leert dat goeden en kwaden tot de Kerk behoren, toch moet men, uit dezelfde grondregels van het geloof, aan de gelovigen voorhouden dat tussen hen een groot verschil bestaat : evenals het kaf met koren op de dorsvloer vermengd is, of zoals soms dode ledematen nog met een levend lichaam verenigd zijn, zo zijn er ook boze mensen in de Kerk.

Wie niet tot de strijdende Kerk behoort. #

Daaruit volgt, dat slechts drie soorten mensen uit de Kerk gesloten zijn : ten eerste de ongelovigen, vervolgens de ketters en schismatieken, en ten slotte degenen die in de kerkban zijn.

De heidenen behoren niet tot de Kerk, omdat zij er nooit in waren, ze zelfs nooit gekend hebben, en door geen enkel sacrament deel hadden in de gemeenschap van het christen volk. De ketters en schismatieken zijn buiten de Kerk, omdat zij ze zelf verlaten hebben : zij behoren zomin tot de Kerk, als dat de overlopers tot het leger behoren waaruit zij gevlucht zijn. Toch is het zeker dat de Kerk haar gezag over hen behoudt : ze kan hen oproepen om geoordeeld te worden, ze kan hen straffen en met haar banvloek treffen.

Eindelijk, die in de kerkban zijn, leven buiten de Kerk, omdat zij door een vonnis van de Kerk er buiten gesloten werden, en tot hare gemeenschap niet behoren zolang zij zich niet beteren.

Doch voor al de andere mensen, al zijn ze nog zo slecht en misdadig, is er geen twijfel dat ze nog deel uitmaken van de Kerk. Aanhoudend moet men daar op terugkomen, om aan de gelovigen de overtuiging te geven dat, als het ooit gebeurt dat een waardigheidsbekleder van de Kerk slecht leeft, die toch tot de Kerk blijft behoren en niets van zijn macht verliest.

Verscheidenheid in de betekenis van het woord Kerk. #

De naam Kerk wordt dikwijls gebruikt voor elk deel van de Kerk : zo spreekt de Apostel over de Kerk van Corinthië, Galatië, Laodicea, Thessalonica ; zelfs bijzondere huisgezinnen van gelovigen noemt hij zoo, want hij beveelt de Kerk te groeten die vergadert in het huis van Prisca en Aquila 14 ; en op een andere plaats zegt hij : “U groeten zeer in de Heer Aquila en Prisca met de Kerk die in hun huis is„ 15. In zijn brief aan Philemon gebruikt hij hetzelfde woord.

Soms worden ook de leiders en herders van de kerk met die naam aangeduid : “Wil hij naar hen niet luisteren, zo spreekt Christus, zeg het dan aan de Kerk„ 16: door die woorden worden de hoofden van de Kerk aangeduid.

En ook de plaats waar het volk bijeenkomt om het woord van God te aanhoren of om een ander heilig werk bij te wonen, wordt Kerk genoemd. Doch in dit artikel verstaan we vooral door Kerk de menigte van goede en slechte mensen, en niet alleen de hoofden maar ook degenen die moeten gehoorzamen.

De kentekens van de ware Kerk. Waarom zegt men dat de Kerk één is ? #

De gelovigen moeten leren welke de eigenschappen zijn van de Kerk ; daaruit zullen ze begrijpen welke grote weldaad ze van God ontvangen hebben met in die Kerk geboren en opgevoed te worden.

Als eerste eigenschap geven de Vaders in het Symbolum aan dat ze één is : “Een is mijn duif, één is mijn schone„ 17. Die grote menigte mensen, die overal verspreid is, wordt één genoemd om de redenen die de Apostel aangeeft in zijn brief aan de Ephesiërs : daar leert hij dat er slechts “één Heer is, één geloof, één doopsel„ 18. Één is ook haar Leider en Bestuurder : het onzichtbare Hoofd is Christus, door de Vader aangesteld als Hoofd over gans de Kerk, die zijn lichaam is 19; het zichtbaar Hoofd is hij die, als wettige opvolger van Petrus, de prins der apostelen, op de stoel van Rome zetelt.

Wat we moeten denken over de Paus van Rome, zichtbaar Hoofd der kerk van Christus. #

Al de heilige Vaders zijn van gevoelen, dat het zichtbaar Hoofd noodzakelijk is om de eenheid van de Kerk te vestigen en te bewaren. De Heilige Hieronymus heeft dat bijzonder goed ingezien, en schreef daarover tegen Jovinianus : “Een wordt er gekozen, om door het aanstellen van één hoofd, alle gelegenheid tot scheuring weg te nemen„ 20 ; en aan Damasus schreef hij : “Weg met de nijd, weg met de betrachting van de Roomse grootheid : ik spreek met de opvolger van een visser en met een leerling van het kruis. Ik volg geen anderen meester dan Christus ; daarom ben ik in gemeenschap verenigd met uw Heiligheid, dat is, met de stoel van Petrus, en ik weet dat op die rots de Kerk gebouwd is. Wie buiten dit huis het lam eet, is een onheilige ; wie geen plaats neemt in de ark van Noë, zal in de zondvloed vergaan„ 21.

Reeds lang te voren werd die waarheid bevestigd door Ireneus 22, en door Cyprianus, die over de eenheid van de Kerk sprak : “De Heer spreekt tot Petrus : Ik zeg u dat gij Petrus zijt, en op die rots zal ik mijn Kerk bouwen. Op één mens bouwt Hij zijn Kerk : wel verleent Hij, na zijn verrijzenis, aan al de Apostelen een zelfde macht, en zegt Hij hun : Zoals mijn Vader mij zond, zo zend ik u, ontvangt de Heilige Geest ; maar toch wil Hij die eenheid meer doen uitkomen, en heeft Hij met zijn opperste gezag beslist, dat die eenheid, vanaf het begin, ook van één mens zou voortkomen.„

Optatus van Mileve zegt : “Gij kunt geen onwetendheid voorwenden, vermits het u bekend is dat de bisschoppelijke stoel te Rome voor het eerste werd opgericht voor Petrus, en dat Petrus daar gezeteld heeft als hoofd van al de Apostelen. Op die enige stoel moest de eenheid voor allen bewaard worden, om te voorkomen dat iedere apostel zich een eigen stoel zou aanmatigen : en al wie een anderen stoel zou willen oprichten tegenover die enige, is een scheurmaker en een verleider„ 23.

Later schreef de Heilige Basilius : “Petrus werd als grondsteen gelegd. Hij had immers gezegd : Gij zijt Christus, de Zoon van de levende God ; en op zijn beurt mocht hij horen dat hij rots was. Al was hij ook rots, toch was hij het niet zoals Christus. Want Christus is de onwrikbare rots, en Petrus was het door de wil van Christus. Zo deelt Jezus zijn eigen waardigheid aan anderen mee : Hij is priester, en maakt priesters ; Hij is steenrots, en maakt een ander tot steenrots ;en wat Hem toebehoort, geeft Hij aan zijn dienaars„ 24.

Ten slotte zegt ook de Heilige Ambrosius : “omdat hij alleen zijn geloof belijdt, wordt hij ook boven allen uitgekozen„.

De Kerk heeft, buiten Christus, een zichtbaar hoofd nodig. #

Indien iemand opwerpt dat de Kerk genoeg heeft aan één Hoofd en Bruidegom, en niemand anders nodig heeft, dan hebben we dadelijk het antwoord gereed. We erkennen onze Heer Christus niet alleen als insteller van alle sacramenten, maar ook als inwendige uitdeler ervan : Hij is het die doopt en die de zonden vergeeft, en toch heeft Hij mensen als uiterlijke bedienaars van de sacramenten aangesteld. Zo is het ook met de Kerk : Christus bestuurt ze door de geheime werking van zijn Geest, maar Hij heeft een mens aan het hoofd van de Kerk gesteld als bedienaar en bewaarder van zijn macht. Een zichtbare Kerk heeft een zichtbaar hoofd nodig, en daarom heeft onze Zaligmaker Petrus aangesteld als hoofd en herder van gans het gelovige volk, als Hij hem het bevel gaf zijn schapen te weiden. Hij sprak echter in zo algemene bewoordingen, om te kennen te geven dat ook de opvolgers van Petrus dezelfde macht zouden hebben om gans de Kerk te leiden en te besturen.

Andere redenen voor de eenheid van de Kerk. #

Het is ook één en dezelfde Geest, zo zegt de Apostel aan de Corinthiërs 25, die aan de gelovigen de genade uitdeelt, gelijk het de ziel is die leven geeft aan de ledematen van het lichaam. En hij zet de Ephesiërs aan om die eenheid te bewaren : “Bewaart met zorg de eenheid van de Geest door de band van de vrede : één lichaam en één Geest„ 26.

Het menselijk lichaam bestaat uit vele ledematen, die allen door de ziel gevoed worden : de ziel geeft het gezicht aan de ogen en het gehoor aan de oren en verschillende vermogens aan de andere zintuigen : zo is ook het mystieke lichaam van Christus, dat de Kerk is, uit vele gelovigen samengesteld. Ook hebben wij slechts ééne hoop, waartoe wij allen geroepen zijn, zoals de Apostel in dezelfde brief zegt 27 : immers, wij hopen allen hetzelfde goed, het eeuwig en gelukzalig leven. Eindelijk is er maar één geloof, dat wij allen moeten bewaren en belijden : “Laat geen scheuringen bij u bestaan„ 28, zegt de Apostel ; en er is maar één doopsel, dat het sacrament is van het christen geloof.

Tweede kenteken der Kerk : haar heiligheid. #

De tweede eigenschap van de Kerk is, dat zij heilig is ; dat leren we van de Prins der apostelen, in deze woorden : “Gij zijt een uitverkoren geslacht, een heilig volk„ 29.

De Kerk wordt heilig genoemd, omdat zij aan God toegewijd is en tot zijn dienst bestemd : zo worden ook andere, zelfs stoffelijke zaken gewoonlijk heilig geheten als ze bestemd zijn voor de eredienst van God : zo had men onder de Oude Wet heilige vaten, klederen en altaren ;en ook de eerstgeborenen werden heilig genoemd, omdat ze aan de Allerhoogste toegewijd werden,

Het moet dan bij niemand verwondering wekken dat men de Kerk heilig noemt, alhoewel ze vele zondaars tussen haar leden telt : de gelovigen worden heilig genoemd, omdat zij het volk van God geworden zijn, en omdat zij, door het geloof en het ontvangen van het doopsel, zich aan God toegewijd hebben, alhoewel zij vele fouten bedrijven en niet doen wat zij beloofd hebben : zo worden ook al degenen, die een kunst beoefenen, kunstenaars genoemd, al onderhouden zij de regels van hun kunst niet. Daarom noemt Paulus de Corinthiërs geheiligden en heiligen 30, alhoewel hij sommigen onder hen berispt omdat ze vleselijk waren of nog hardere namen verdienden.

De Kerk is ook heilig, omdat zij als een lichaam verenigd is met het heilig Hoofd, dat Christus onze Heer is, de bron van alle heiligheid, van wie de gaven van de Heilige Geest en de rijkdommen der goddelijke goedheid op haar neerstromen.

In zijn uitleg over deze woorden van de Profeet: “Bewaar mijn ziel omdat ik heilig ben„ 31, zegt de heilige Augustinus wonderschoon : “Het Lichaam van Christus, die enige mens die roept van alle uiteinden van de aarde, mag gerust zeggen, met zijn Hoofd en onder zijn Hoofd : ik ben heilig ; het heeft immers de genade der heiligheid ontvangen, de genade van het doopsel en van de vergiffenis der zonden„ En een weinig verder : “Als alle christenen, alle gelovigen die in Christus gedoopt zijn, met Christus bekleed zijn, volgens het woord van de Apostel: Gij allen die in Christus gedoopt zijt, zijt met Hem bekleed ; als zij allen ledematen geworden zijn van zijn Lichaam, en zeggen dat zij niet heilig zijn, dan beledigen zij het Hoofd waarvan de ledematen heilig zijn„.

Een andere reden van heiligheid is nog, dat de Kerk alleen de wettige offerande en het heilzame gebruik van de sacramenten bezit, en het is door die krachtige werktuigen van zijn goddelijke genade dat God de ware heiligheid bewerkt, zodat allen, die waarlijk heilig zijn, niet buiten deze Kerk kunnen zijn.

Zo blijkt het dat de Kerk heilig is: heilig, omdat zij het Lichaam van Christus is, die haar heiligt en haar zuivert In zijn Bloed.

De Kerk van Christus is katholiek. #

De derde eigenschap van de Kerk is, dat zij katholiek genoemd wordt, ’t is te zeggen, algemeen. Die benaming komt haar toe, want volgens het woord van de heilige Augustinus, van de opgang der zon tot aan haar ondergang breidt zij zich uit door de luister van eenzelfde geloof. En de Kerk is niet omsloten, zoals de menselijke staten of de ketterse verenigingen, binnen de grenzen van één rijk of in het grondgebied van één mensenras : alle mensen, barbaren en Scythen, slaven en vrijen 32, mannen en vrouwen, worden omvat in de schoot van haar liefde. Daarom werd geschreven: “Gij hebt ons vrijgekocht voor God met uw bloed, uit elk geslacht en taal en volk en natie, en Gij hebt ons voor God gemaakt tot een koninkrijk„ 33. Over de Kerk zegt David : “Vraag me, en ik zal de volkeren als erfdeel geven, en de uiteinden der aarde als eigendom„ 34 ; en elders : “Ik zal Rahab en Babylon noemen tussen degenen die mij kennen…. Deze en gene is in haar schoot geboren„ 35.

Alle gelovigen die ooit bestonden, van af Adam tot op onze dagen, en allen die nog zullen komen zolang de wereld bestaat, en die het waar geloof belijden, behoren tot dezelfde Kerk, die opgebouwd werd op de grondslag van de Apostelen en de Profeten, waarvan Christus zelf de hoeksteen blijft 36 ; Hij heeft heidenen en Joden tot één gemaakt, en de vrede uitgeroepen voor hen die verre waren, zowel als voor hen die nabij waren 37.

De Kerk wordt ook algemeen genoemd, omdat allen, die het eeuwig heil willen verwerven, verplicht zijn zich aan haar te hechten en tot haar toe te treden, evenals het eertijds nodig was in de ark te treden om niet om te komen. Die algemeenheid is een der zekerste kentekens, waardoor men de ware Kerk van de valse kan onderscheiden.

De Kerk van Christus is apostolisch. #

Ook uit haar oorsprong kunnen we de waarheid van de Kerk erkennen, want de weldaad der openbaring is van de Apostelen tot ons gekomen : de lering van de Kerk is waarheid, niet een nieuwe waarheid die nu pas zou ontstaan zijn, maar de waarheid die door de Apostelen werd gepredikt en over gans de aarde werd verspreid. Daardoor kan niemand er aan twijfelen, dat de goddeloze lering van de ketters ver verwijderd is van het geloof der ware Kerk, vermits ze in strijd is met de lering die van af de Apostelen tot nu toe gepredikt werd. Opdat iedereen zou begrijpen welke de Katholieke Kerk is, hebben de Vaders van het Concilie, door Gods Geest verlicht, in het Symbolum het woord “apostolisch„ bijgevoegd. Immers, de Heilige Geest, die de leiding geeft aan de Kerk, bestuurt haar slechts door apostolische bedienaars, ’t is te zeggen door wettige opvolgers van de Apostelen. Die Geest werd eerst aan de apostelen gegeven, maar bleef daarna voor altijd in de Kerk, dank aan de eindeloze goedheid van God,

De Kerk is onfeilbaar. #

Deze Kerk alleen kan niet falen in het voorhouden van het geloof en in het regelen der zeden, omdat zij door de Heilige Geest geleid wordt. Zo moeten noodzakelijk alle andere zogenaamde Kerken in de ergste dwalingen van geloof en zeden verkeren, vermits zij geleid worden door de geest van de duivel.

Voorafbeeldingen van de Kerk in het Oud Testament. #

De voorafbeeldingen van het Oud Testament zijn zeer geschikt om het gemoed der gelovigen te treffen en om de heerlijkste waarheden in herinnering te brengen. Het is vooral om die reden dat de Apostelen er gebruik van maakten in hun prediking, en de pastoors zullen ook dat nuttige onderwijsmiddel niet verwaarlozen.

Tussen die voorafbeeldingen treft ons vooral de ark van Noë : het valt niet te betwijfelen dat zij op bevel van God gebouwd werd, om op voorhand een beeld te geven van de Kerk. Zo heeft God de Kerk ingericht, dat alwie er intreedt door het doopsel, beschermd is tegen het gevaar van de eeuwige dood ; wie er echter buiten blijft, zal omkomen in zijn zonden, gelijk ook omkwamen al degenen die niet in de ark opgenomen werden.

Een ander beeld van de Kerk is de grote stad Jeruzalem :de Heilige Schriftuur gebruikt herhaaldelijk die naam om de Kerk aan te duiden. In die stad alleen was het toegelaten offers aan God op te dragen, gelijk ook slechts in de Kerk van God de enige ware eredienst gevonden wordt en het enig ware offer waardoor we aan God kunnen behagen.

Waarom is de waarheid van de Kerk een geloofspunt ? #

Het laatste punt dat we te onderwijzen hebben over de Kerk, is de reden waarom we verplicht zijn in de Kerk te geloven.

Zeker is het waar, dat iedereen met het verstand, en zelfs met de zinnen, kan nagaan dat er op de wereld een vereniging bestaat van mensen die aan Christus toegewijd en geheiligd zijn : om zich daarvan te overtuigen, is er geen geloof nodig, vermits zelfs Joden en Turken die waarheid niet in twijfel kunnen trekken : maar de geheimenissen die in de Kerk besloten zijn, zoals we nu reeds gedeeltelijk uitgelegd hebben, en later nog zullen uitleggen als we over het priesterschap zulten handelen, die geheimenissen kan de menselijke geest alleen begrijpen door het licht van het geloof, en niet door zijn natuurlijke kracht.

Vermits dus dit artikel, evenzeer als de andere, het vermogen en de krachten van ons verstand te boven gaat, belijden wij met recht dat we de oorsprong, de bediening en de waardigheid van de Kerk niet door de menselijke rede kennen, maar met de ogen van het geloof beschouwen.

Wat hebben wij te geloven over de Kerk ? #

De stichting van de Kerk is geen werk van mensen, maar van de onsterfelijke God, die haar op een allerstevigste rots gebouwd heeft. Zo getuigt de Profeet : “De Allerhoogste zelf heeft haar gesticht„ 38. Om die reden wordt de Kerk het erfdeel van God en het volk van God genoemd ; en de macht die zij ontvangen heeft, is geen menselijke macht, maar werd haar door Gods gave verleend.

Evenals die macht niet door de krachten der natuur kan bekomen worden, zo kunnen we ook alleen door het geloof begrijpen dat de Kerk de sleutels van het rijk der hemelen bezit, dat haar de macht verleend werd om de zonden te vergeven, om gelovigen uit haar schoot te verbannen, en om het ware Lichaam van Christus te consacreren, en eindelijk, dat de burgers, die de Kerk bewonen, hier geen blijvende woonplaats hebben maar de toekomende betrachten 39. Zo moeten we noodzakelijk geloven, dat er ééne heilige katholieke Kerk bestaat.

We geloven niet in de Kerk gelijk we in God geloven. #

We geloven in de drie Personen van de Heilige Drievuldigheid, de Vader en de Zoon en de Heilige Geest : dat wil zeggen dat wij ons geloof op Hen vestigen. Nu echter veranderen we de uitdrukking, en we zeggen niet dat we in de Heilige Kerk geloven, maar dat we de Heilige Kerk geloven : door dat verschil van uitdrukking onderscheiden we God, de Schepper van alles, van de geschapen wezens, en kennen we aan zijn goddelijke goedheid toe al de heerlijke gaven die de Kerk bezit.

Tweede deel van dit artikel : de gemeenschap der heiligen. #

Als Sint Jan de Evangelist over de goddelijke geheimen aan de gelovigen schreef, of hen in die geheimen onderwees, dan haalde hij deze reden aan : “Opdat ook gij met ons gemeenschap moogt hebben, en dat onze gemeenschap zij met de Vader, en met zijn Zoon Jezus Christus„ 40. Die gemeenschap bestaat in de gemeenschap der heiligen, waarover in dit artikel gesproken wordt. Mochten de zielenherders, bij de uitleg van deze waarheid, de ijver navolgen van Paulus en van de andere apostelen !

Dit tweede deel van het artikel is niet alleen een verklaring van het vorige, is ook niet alleen een lering die rijk is aan de overvloedigste vruchten, maar leert ons daarbij welk gebruik we moeten maken van de geheimenissen die in het Symbolum besloten zijn. Immers, als we al die geheimenissen nagaan en doorgronden, dan doen we dit alleen om toegelaten te worden tot de grote en zalige gemeenschap der heiligen, om er te volharden eens dat we toegelaten zijn, en “met vreugde de Vader te danken, die ons waardig maakte om deel te hebben van de erfenis der heiligen in het licht„ 41.

Waarin bestaat de gemeenschap der heiligen ? #

Men zal aan de gelovigen leren dat dit tweede deel van het artikel als de uitleg is van hetgeen gezegd werd over de ééne heilige katholieke Kerk. Omdat de Kerk door één Geest bestuurd wordt, is al, wat haar gegeven werd, gemeenschappelijk bezit. De vrucht van al de Sacramenten hoort aan alle gelovigen toe : door die Sacramenten worden ze, als door heilige banden, met Christus verenigd en verbonden, en meest van al door het Doopsel, dat als de deur is langs waar de gelovigen de Kerk binnentreden.

Dat men door de gemeenschap der heiligen de gemeenschap van Sacramenten moet verstaan, dat geven de Vaders van het Concilie van Nicea genoeg te kennen, door deze woorden van het Symbolum : “Ik belijd één Doopsel„ Op het Doopsel volgt vooreerst de Heilige Eucharistie, en verder de andere Sacramenten. Want alhoewel alle Sacramenten een gemeenschap kunnen genoemd worden, vermits zij ons met God verenigen, en ons deelachtig maken met Hem wiens genade wij ontvangen, toch is het vooral de Heilige Eucharistie die deze vereniging bewerkt.

Er bestaat in de Kerk een mededeling van verdiensten. #

Doch we hebben in de Kerk nog een andere gemeenschap te beschouwen. Al het goede en heilige dat door één lid van de Kerk gedaan wordt, komt aan allen toe, en de liefde, die haar eigen belang niet zoekt, laat het aan allen ten goede komen. Dat bewijst ons het getuigenis van de heiligen Ambrosius, in zijn uitleg over deze psalmtekst “Ik ben deelgenoot van allen die u vrezen„ : “Gelijk een lidmaat, zegt hij, deelgenoot is van gans het lichaam, zo is het ook degene, die verenigd is met allen die God vrezen„ 42. Daarom ook heeft Christus voorgeschreven, dat we zouden bidden om ons brood en niet om mijn brood ; en ook in de andere vragen heeft Hij gewild dat we niet alleen ons eigen voordeel, maar de zaligheid en het welzijn van allen zouden beogen.

Die deelachtigheid van goederen wordt herhaaldelijk in de Heilige Schriftuur duidelijk gemaakt door de zeer juiste vergelijking met de ledematen van het menselijk lichaam. In het lichaam zijn vele ledematen ; doch alhoewel ze talrijk zijn, maken ze toch samen slechts één lichaam uit, en elk lid heeft zijn eigen bediening te vervullen. Ook hebben zij niet allen dezelfde waardigheid, en hun werking is niet bij allen even nuttig of voornaam ; en geen enkel lid werkt voor zijn eigen voordeel, maar voor het welzijn van gans het lichaam. Verder zijn allen onderling zo innig verbonden, dat allen meevoelen wat een van hen lijdt ; gaat het een van hen goed, dan delen ook allen in zijn geluk.

Dit alles kunnen wij ook in de Kerk nagaan : ook daar zijn verscheidene ledematen, namelijk verschillende volkeren, joden en heidenen, vrijen en slaven, armen en rijken : doch eens dat ze door het Doopsel in de Kerk ingelijfd zijn, worden zij allen één lichaam met Christus, die er het Hoofd van is. En aan iedereen werd in de Kerk zijn bediening aangewezen : sommigen werden als apostelen aangesteld, anderen als leraars, doch allen moeten dienen tot het algemeen nut ; zo moeten sommigen gebieden en onderwijzen, anderen moeten gehoorzamen en onderdanig zijn.

De zondaars hebben geen deel in de geestelijke goederen van de Kerk. #

Die talrijke en grote gunsten en gaven, die God aan zijn Kerk heeft geschonken, worden medegedeeld aan hen die in liefde een christelijk leven leiden, die rechtvaardig zijn en aangenaam aan God. De dode ledematen, ’t is te zeggen de mensen die gekneld zijn in de boeien der zonde en de genade van God verloren hebben, die verliezen wel het voorrecht niet van ledematen van de Kerk te zijn, doch, vermits zij dood zijn, ontvangen zij de geestelijke vrucht niet, die aan de rechtvaardige en vrome mensen geschonken wordt. Maar omdat zij tot de Kerk behoren, worden zij geholpen, door hen die geestelijk leven, om het leven der genade terug te bekomen, en ontvangen zij voordelen die zeker niet geschonken worden aan degenen die helemaal losgerukt zijn van de Kerk.

De gunsten en gaven van God zijn voor heel de Kerk bestemd. #

Niet alleen die gaven die ons rechtvaardig maken en aangenaam aan God, worden voor gans de Kerk geschonken, maar ook de gaven die ten voordele van anderen gegeven zijn, zoals de wetenschap, de gave van voorzegging, de gave van talen en van mirakelen, en andere van die aard : die gunsten worden ook aan slechte mensen verleend, niet om hunnentwille maar voor het algemeen goed : zo wordt de gave van genezing niet verleend om wille van hem die er mee begunstigd is, maar om wille van de zieke die moet genezen worden.

Al wat de christen mens bezit, moet door hem beschouwd worden als gemeenschappelijk goed : daarom moet hij bereid zijn om de ellende der armen te verzachten. Want alwie bedeeld werd met tijdelijke goederen, en zijn broeder armoede ziet lijden zonder hem ter hulp te komen, die toont duidelijk dat hij God niet bemint.

Als besluit van dat alles mogen we zeggen dat al degenen die in de gemeenschap van de Kerk leven, daarin geluk vinden, en de woorden van de Psalmist mogen herhalen : “Heer der heirkrachten, hoe liefelijk zijn uw woningen ! Mijn ziel verzucht naar het huis van de Heer en kwijnt van verlangen 43„ : of nog : “Zalig zijn zij die in uw huis wonen, Heer„ 44.


  1. Act. XIX, 39. ↩︎

  2. Ps. XXV, 5. ↩︎

  3. 1 Tim. III, 15. ↩︎

  4. Jo. X, 1, 2. ↩︎

  5. II Cor. XI, 2. ↩︎

  6. Eph. V, 25. ↩︎

  7. Eph. V, 32. ↩︎

  8. II Tim II, 19. ↩︎

  9. Eph. IV, 4. ↩︎

  10. Matth. XIII, 47. ↩︎

  11. Matth. XIII, 24. ↩︎

  12. Luc. III, 17. ↩︎

  13. Matth. XXV, 1, 2. ↩︎

  14. Rom. XVI, 4. ↩︎

  15. I Cor. XVI, 19. ↩︎

  16. Matth. XVIII, 17. ↩︎

  17. Cant. VI, 8. ↩︎

  18. Eph. IV, 8. ↩︎

  19. Eph. 5, 22. ↩︎

  20. S. Hier. Lib. I contra Jovinianum, cap. XIV. ↩︎

  21. Epist. LVII ad Damas. ↩︎

  22. S. Iren. Lib. IÌI contra haeres., cap III. ↩︎

  23. Optatus, Lib. II ad Parmenianum, cap. II. ↩︎

  24. S. Basilius, homil. XXIX, de poenitentia. ↩︎

  25. I Cor. XII, 11. ↩︎

  26. Eph. IV, 3. ↩︎

  27. Eph. IV, 4. ↩︎

  28. I Cor. I, 10. ↩︎

  29. I Petr. 1I, 9. ↩︎

  30. I Cor, I, 2. ↩︎

  31. Ps. LXXXV. ↩︎

  32. Col. III, 11. ↩︎

  33. Apoc. V, 9. ↩︎

  34. Ps. II, 8. ↩︎

  35. Ps. LXXXVI, 4, 5. ↩︎

  36. Eph. II, 20. ↩︎

  37. Ibid, 14, 17. ↩︎

  38. Ps. LXXXVI, 5. ↩︎

  39. Hebr. XIII, 14. ↩︎

  40. I Jo. I, 3. ↩︎

  41. Col. I, 12. ↩︎

  42. S. Ambr. in Ps. CXVIII, serm. 8. ↩︎

  43. Ps. LXXXIII, 2. ↩︎

  44. Ibid., 5. ↩︎